Home

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2012, BW3750, 10-934 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2012, BW3750, 10-934 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 april 2012
Datum publicatie
26 april 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW3750
Zaaknummer
10-934 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering bijstand. Schending inlichtingenverplichting.

Uitspraak

10/934 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 december 2009, 09/2973 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen (college)

Datum uitspraak: 24 april 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012. Voor appellant is mr. Nieuwstraten verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Bransen.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Appellant, geboren [in] 1988, ontving sinds 22 april 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2. Naar aanleiding van meldingen van bij het college werkzame ambtenaren dat appellant in de pizzeria [naam pizzaria] te [plaatsnaam] (hierna: pizzeria) van zijn vader werkte, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche dossieronderzoek verricht, in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 oktober 2008 waarnemingen gedaan en appellant en zijn vader op

23 oktober 2008 afzonderlijk gehoord. De betaling van de bijstand is stopgezet per 1 oktober 2008. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 24 november 2008 met bijlagen.

1.3. Bij besluit van 15 december 2008 heeft het college de kosten van bijstand over de periode van 8 juli 2008 tot en met

30 september 2008 van appellant teruggevorderd met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a van de WWB tot een bedrag van € 2.472,79. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant over de periode van 8 juli 2008 tot en met

22 oktober 2008 werkzaamheden heeft verricht in de pizzeria zonder daarvan melding te maken bij het college. Daarbij is tevens de bijstand over de maand januari 2009 verlaagd met € 350,-- wegens schending van de wettelijke inlichtingenverplichting.

1.4. Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 8 juli 2008 tot en met

22 oktober 2008 herzien (lees: ingetrokken). Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant geen melding heeft gemaakt van tijdens die periode verrichte, op geld waardeerbare, werkzaamheden zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.

1.5. Bij besluit van 1 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 15 december 2008 en 26 januari 2009 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college onderkend dat het intrekkingsbesluit eigenlijk voorafgaand aan het terugvorderingsbesluit had moeten worden genomen, maar hij acht dit formele gebrek door de nadere besluitvorming voldoende hersteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad heeft al vaker geoordeeld (zie onder meer de uitspraak van 16 september 2008, LJN BF4613) dat het college bij niet zelfstandige terugvorderingsbesluiten gerechtigd is om uiterlijk bij de integrale heroverweging in bezwaar een aanvankelijke omissie, hierin bestaande dat is verzuimd een voorafgaand herzienings- of intrekkingsbesluit als bedoeld in artikel 54, derde lid, van de WWB te nemen, te herstellen. In dit geval is het aanvankelijke verzuim derhalve tijdig en op aanvaardbare wijze hersteld. De daarop gerichte grond treft dan ook geen doel.

4.2. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, dat de verrichte waarnemingen in samenhang met de verklaringen van appellant en zijn vader een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant tijdens de hier te beoordelen periode van 8 juli 2008 tot en met

22 oktober 2008 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht in de pizzeria. Daarbij is van belang dat ook aanwezigheid op een vaste werkplek, waaronder begrepen het wachten op klanten, in dit kader als zodanig kan worden aangemerkt. De enkele stelling dat de aanwezigheid van appellant in de pizzeria voortkwam uit eigen initiatief en dat inschakeling bij de werkzaamheden, gelet op de beperkingen van appellant, alleen maar tot productieverlies zou leiden kan, wat daarvan zij, niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij komt dat de in het geding gebrachte medisch-arbeidskundige gegevens in het kader van de aanvraag van een zogeheten Wajong-uitkering door appellant zien op een periode die ligt ruim na de in geding zijnde periode. Dat appellant de door hem afgelegde verklaring niet heeft ondertekend doet aan bovenvermelde conclusie niet af, reeds omdat daaruit op zichzelf niet volgt dat hetgeen is opgetekend een onjuiste weergave vormt van hetgeen door hem is verklaard, deze verklaring in essentie overeenkomt met de door zijn vader afgelegde verklaring en daarnaast steun vindt in de waarnemingen van de sociale recherche.

4.3. Door geen melding te maken van de door hem verrichte werkzaamheden heeft appellant de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB geschonden. Aangezien appellant ook nadien is blijven ontkennen productieve werkzaamheden te hebben verricht in of rond de pizzeria en geen duidelijkheid heeft verstrekt omtrent de precieze omvang van de werkzaamheden, moet worden geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand van appellant over de in geding zijnde periode niet is vast te stellen. Het college was derhalve bevoegd tot intrekking van de bijstand. In hetgeen appellant heeft aangevoerd zijn geen dringende redenen of bijzondere omstandigheden gelegen om geheel of ten dele af te zien van intrekking van de bijstand. Hieruit vloeit voort dat het college bevoegd is de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van

€ 2.472,79 van appellant terug te vorderen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet tot volledige terugvordering van dit bedrag mocht overgaan. Het hoger beroep faalt in zoverre.

4.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de opgelegde sanctie wegens schending van de wettelijke inlichtingenverplichting niet in overeenstemming is met de ernst van de gedraging, de mate waarin appellant de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Ook in zoverre treft het hoger beroep geen doel.

4.5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

4.6. Het voorgaande betekent dat er geen ruimte is voor toekenning van de verzochte veroordeling tot vergoeding van schade.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2012.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) R. Scheffer.

HD