Centrale Raad van Beroep, 25-05-2012, BW8122, 10-6807 AOW
Centrale Raad van Beroep, 25-05-2012, BW8122, 10-6807 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 mei 2012
- Datum publicatie
- 13 juni 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BW8122
- Zaaknummer
- 10-6807 AOW
Inhoudsindicatie
Herziening ouderdomspensioen in een ouderdomspensioen voor een gehuwde, omdat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote.
Raad: Blijkens vaste rechtspraak is sprake van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in art. 1, derde lid, onder b, van de AOW indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één hunner, als bestendig bedoeld is. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden van het geval.
De Rb. heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat bij gehuwden de status van gehuwd zijn leidend is, tenzij het tegendeel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
De Raad volgt de Rb. in haar oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval niet voordoet. Hierbij is doorslaggevend geacht dat uit de onderzoeksgegevens is gebleken dat appellant en zijn echtgenote gedurende de periode in geding hun financiën niet hebben gescheiden. Gezien deze mate van financiële verstrengeling kan niet worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden als waren zij niet met de ander gehuwd, waardoor niet is voldaan aan het criterium van duurzaam gescheiden leven. Aan deze conclusie kan niet afdoen dat appellant en zijn echtgenote gevoelsmatig ieder hun eigen leven leidden, zonder een gezamenlijke huishouding te voeren, nu dit gegeven niet bepalend is voor de beoordeling of beide echtgenoten een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk is.
Uitspraak
10/6807 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 oktober 2010, 09/629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 25 mei 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Namens appellant is daarbij verschenen [naam echtgenote]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1939, is in 1966 gehuwd met [naam echtgenote]. Appellant heeft bij zijn aanvraag om een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingevuld dat hij sedert 12 januari 2004 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Bij besluit van 27 juli 2004 heeft de Svb aan appellant ingaande juli 2004 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een ongehuwde of een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft.
1.2. Bij besluit van 23 september 2008 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met terugwerkende kracht tot juli 2004 herzien in een ouderdomspensioen voor een gehuwde, omdat is vastgesteld dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Deze vaststelling is gebaseerd op een onderzoek dat is ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant en zijn echtgenote waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 15 september 2008 van een sociaal rechercheur van de afdeling Fraude en Opsporing van de Svb. In een begeleidende brief van eveneens 23 september 2008 heeft de Svb aangekondigd dat hij van plan is het te veel betaalde bedrag aan ouderdomspensioen ad € 13.118,32 van appellant terug te vorderen.
1.3. Bij besluit van 8 mei 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, overwegende dat niet ondubbelzinnig is gebleken dat appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven als waren zij niet gehuwd.
3. In hoger beroep is door appellant betoogd dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Appellant en zijn echtgenote hadden gedurende de periode in geding gescheiden huishoudens in die zin dat zij niet samenwoonden, alleen op financieel vlak waren de zaken van beiden niet gescheiden. Voorts is namens appellant nog gewezen op diverse onjuistheden in de onderzoeksgegevens.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. Voorop moet worden gesteld dat blijkens vaste rechtspraak sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één hunner, als bestendig bedoeld is. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden van het geval.
4.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat bij gehuwden de status van gehuwd zijn leidend is, tenzij het tegendeel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval niet voordoet. Hierbij is doorslaggevend geacht dat uit de onderzoeksgegevens is gebleken dat appellant en zijn echtgenote gedurende de periode in geding hun financiën niet hebben gescheiden. Zo hadden zij - een gezamenlijke bankrekening waarop hun inkomsten werden ontvangen en waaruit de vaste lasten van onder andere de woning die ten tijde in geding gezamenlijk eigendom was, werden betaald. Ook werden hieruit de kosten voldaan voor onder andere telefoon, verzekeringen en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, zoals een auto. Appellant en zijn echtgenote hebben ook nooit ontkend dat een dergelijke financiële verstrengeling na 12 januari 2004 is blijven bestaan. Namens appellant is ter zitting van de Raad gesteld dat zij dit ook bewust hebben gedaan uit praktische overwegingen in afwachting van de verkoop van hun huis en dat zij dit ook konden doen omdat zij financieel geen problemen hadden met elkaar. Gezien deze mate van financiële verstrengeling kan niet worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden als waren zij niet met de ander gehuwd, waardoor niet is voldaan aan het criterium van duurzaam gescheiden leven. Aan deze conclusie kan niet afdoen dat appellant en zijn echtgenote gevoelsmatig ieder hun eigen leven leidden, zonder een gezamenlijke huishouding te voeren, nu dit gegeven niet bepalend is voor de beoordeling of beide echtgenoten een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk is.
Aan appellant kan worden toegegeven, hetgeen ook door de Svb ter zitting is bevestigd, dat in het proces-verbaal van de huiszoeking op 27 mei 2008 en ook in enkele andere stukken in het dossier, kennelijk aantoonbare onjuistheden dan wel onvolkomenheden zijn opgenomen. Hoewel het onaanvaardbaar is dat in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal een brigadier en een hoofdagent van politie onjuistheden verklaren, worden daar door de Raad geen gevolgen aan verbonden omdat deze gegevens in dit geding niet van belang zijn (geweest) voor de vaststelling dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb het aan appellant toegekende ouderdomspensioen voor een gehuwde met ingang van juli 2004 terecht heeft herzien in een ouderdomspensioen voor een gehuwde.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) Z. Karekezi.
KR