Home

Centrale Raad van Beroep, 28-06-2012, BX0468, 11-2154 AW

Centrale Raad van Beroep, 28-06-2012, BX0468, 11-2154 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 juni 2012
Datum publicatie
5 juli 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BX0468
Zaaknummer
11-2154 AW

Inhoudsindicatie

Intrekking hoger beroep. Nu ten tijde van het nemen van het besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank het hoger beroep van de minister tegen deze uitspraak aanhangig was, wordt het beroep van betrokkene tegen het nieuwe besluit geacht mede voorwerp te zijn geworden van het geding in hoger beroep. Door de intrekking van het hoger beroep kan niet worden bewerkstelligd dat een aldus ontstaan beroep van betrokkene tegen een nieuw besluit teniet wordt gedaan. Bevordering. Ingangsdatum. Betrokkene heeft een belang heeft bij haar beroep, welk belang onder andere gelegen is in de toekomstperspectieven van betrokkene. De minister heeft een onjuiste ingangsdatum vastgesteld in het nieuwe besluit op bezwaar. Gegeven de uitspraak van de rechtbank is in rechte komen vast te staan dat betrokkene voor de duur van het project salarisschaal 11 ontvangt. Ter zitting heeft de minister te kennen gegeven dat niet wordt betwist dat betrokkene op 1 juli 2008 een aanvang met het project heeft gemaakt. De minister heeft dan ook niet op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank door betrokkene pas met ingang van 1 juli 2009 te bevorderen. Vernietiging van het nieuwe besluit op bezwaar. De Raad voorziet zelf in de zaak en bepaalt de ingangsdatum van de bevordering.

Uitspraak

11/2154 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het beroep tegen het besluit van 22 maart 2011 ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2010, 10/1319

Partijen:

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

de Minister van Verkeer en Waterstaat, thans de Minister van Infrastructuur en Milieu (minister)

Datum uitspraak: 28 juni 2012

PROCESVERLOOP

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2010.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Ter uitvoering van de uitspraak van 16 december 2010 heeft de minister op 22 maart 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen.

Op 9 september 2011 heeft de minister het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2012. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. L. van Dijk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.C. Zielhorst, drs. U.I. Helleman en F.J.M.M. Hermans.

OVERWEGINGEN

1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Verkeer en Waterstaat, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Verkeer en Waterstaat.

2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

2.1. Betrokkene is sinds 1 september 2000 als adviseur/specialist (salarisschaal 10) werkzaam bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Sinds 1 juli 2008 vervult betrokkene tijdelijk de rol van Manager Projectbeheersing binnen de dienst [naam dienst] van Rijkswaterstaat voor de projecten [project 1] en [project 2] (project). Deze rol is gewaardeerd in salarisschaal 11.

2.2. Bij besluit van 22 juli 2009 heeft de minister betrokkene ingevolge artikel 5 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA) met ingang van 1 juli 2009 tijdelijk bevorderd naar salarisschaal 11, trede 9. Deze bevordering ziet alleen op de duur van het project, dat vermoedelijk medio 2016 eindigt.

2.3. Bij besluit van 30 maart 2010 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

3. Bij uitspraak van 16 december 2010 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 maart 2010 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaald dat de minister met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt. Daartoe is overwogen dat het BBRA geen grondslag biedt om betrokkene tijdelijk te bevorderen tot schaal 11.

4.1. De minister heeft bij het besluit van 22 maart 2011 - voor zover van belang - bepaald dat betrokkene met ingang van 1 juli 2009 wordt bevorderd naar salarisschaal 11, trede 9.

4.2. De Raad overweegt dat ingevolge de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid en 6:24 van de Awb een bij de rechtbank tegen een besluit ingesteld beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen een daarna genomen nieuw besluit op bezwaar. Nu ten tijde van het nemen van het besluit van 22 maart 2011 het hoger beroep van de minister tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2010 aanhangig was, wordt het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 maart 2011 geacht mede voorwerp te zijn geworden van het geding in hoger beroep. Door de intrekking van het hoger beroep kan niet worden bewerkstelligd dat een aldus ontstaan beroep van betrokkene tegen een nieuw besluit teniet wordt gedaan. Als gevolg van de intrekking door de minister van het door hem ingestelde hoger beroep is het geding thans beperkt tot het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 maart 2011.

5.1. Betrokkene heeft tegen dat besluit aangevoerd dat de minister een onjuiste ingangsdatum heeft gehanteerd in het besluit van 22 maart 2011. Betrokkene is met ingang van 1 juli 2008 aangesteld in de rol van Manager Projectbeheersing, zodat zij per die datum bevorderd dient te worden naar schaal 11.

5.2. Ter zitting heeft de minister zijn betoog dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens een onjuiste toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid en 6:24 van de Awb, ingetrokken. Voorts heeft de minister betoogd dat betrokkene geen procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroep, omdat zij reeds sinds 1 juli 2008 de werkzaamheden van de functie van Manager Projectbeheersing uitvoert en ook sinds die datum een toelage ontvangt.

6. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.

6.1. Anders dan de minister is de Raad van oordeel dat betrokkene wel een belang heeft bij haar beroep, welk belang onder andere gelegen is in de toekomstperspectieven van betrokkene.

6.2. De Raad volgt betrokkene in haar standpunt dat de minister een onjuiste ingangsdatum heeft vastgesteld in het besluit van 22 maart 2011. In rechtsoverweging 7 van de uitspraak van 16 december 2010 heeft de rechtbank vastgesteld dat:

“Door verweerder is gesteld dat daartoe in het primaire besluit is bepaald dat eiseres voor de duur van het project, met een vermoedelijke einddatum medio 2016, schaal 11 ontvangt en dat eiseres, wanneer zij de rol niet meer vervult, wordt teruggeplaatst naar schaal 10”.

6.3. Gegeven de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2010 is in rechte komen vast te staan dat betrokkene voor de duur van het project salarisschaal 11 ontvangt. Ter zitting heeft de minister te kennen gegeven dat niet wordt betwist dat betrokkene op 1 juli 2008 een aanvang met het project heeft gemaakt. De minister heeft dan ook niet op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2010 door betrokkene pas met ingang van 1 juli 2009 te bevorderen naar salarisschaal 11. Aan het verweer van de minister dat betrokkene niet per datum van aanvang van de hoger gewaardeerde werkzaamheden bevorderd is, omdat eerst haar functioneren diende te worden bezien, komt de Raad niet toe. De beroepsgrond slaagt.

6.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het besluit op bezwaar van 22 maart 2011, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, niet in stand kan blijven. Gelet op de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2010 kan het bovenstaande slechts leiden tot de vaststelling van de ingangsdatum van de bevordering van betrokkene naar salarisschaal 11, trede 9 op 1 juli 2008. In de gegeven omstandigheden ziet de Raad dan ook voldoende aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien.

7. De Raad ziet ten slotte aanleiding om de minister met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep, welke worden begroot op € 874,- aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 maart 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;

- bepaalt dat betrokkene met ingang van 1 juli 2008 wordt bevorderd naar salarisschaal 11, trede 9, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 maart 2011;

- veroordeelt de minister in de kosten van betrokkene in verband met de behandeling van het beroep tot een bedrag van in totaal € 874,-.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.G. Treffers en

B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2012.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) N.M. van Gorkum.

HD