Home

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2012, BX3733, 11-5318 AW-V

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2012, BX3733, 11-5318 AW-V

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 augustus 2012
Datum publicatie
7 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BX3733
Zaaknummer
11-5318 AW-V

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb waartegen op grond van artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet geen hoger beroep kan worden ingesteld. Geen grond voor doorbreking van dit appelverbod.

Uitspraak

11/5318 AW-V

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2011, 11/722 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)

Datum uitspraak 6 augustus 2012.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 15 december 2011 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard van het door appellant tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep kennis te nemen.

Tegen de uitspraak van de Raad van 15 december 2011 heeft appellant verzet gedaan.

Het verzet is behandeld ter zitting van 2 juli 2012. Appellant is verschenen. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De uitspraak van de Raad van 15 december 2011 berust op de overwegingen dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb waartegen op grond van artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet geen hoger beroep kan worden ingesteld, en dat voor doorbreking van dit appelverbod geen grond is.

2.1. Appellant heeft bij brief van 12 februari 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 4 januari 2011. Bij brief van 15 februari 2011 heeft de rechtbank appellant in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de gronden van het beroep aan te voeren. Bij brief van 11 maart 2011 (met bijlagen) heeft appellant aan de rechtbank het volgende bericht:

“(…)

3) Beroepsgrond: het besluit is in strijd met de abbb;

(…)

5) Gelet op een bemiddelingspoging volsta ik voorlopig met dit beroepschrift maar behoud ik me het recht voor om dit beroepschrift tzt nader aan te vullen met gronden en verzamelde stukken.”

2.2. Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb van 23 juni 2011 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep heeft aangevoerd. Het daartegen door appellant gedane verzet is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft in verzet (uiteindelijk) niet betwist dat de passage “Beroepsgrond: het besluit is in strijd met de abbb” geen beroepsgrond(en) inhoudt. Hij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de rechtbank eraan voorbij heeft gezien dat hij - anderszins - wel degelijk, en tijdig, beroepsgronden heeft ingediend. Vooruitlopend op het nog in te dienen beroepschrift heeft hij bij brief van 12 januari 2011, gericht aan het college, informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het besluit van 4 januari 2011 onjuist is. Die brief is, binnen de beroepstermijn, verschillende malen aan de rechtbank gezonden. Door het college, op 18 januari 2011, in het kader van twee andere beroepsprocedures van appellant. Door appellant zelf, bij de brief van 11 maart 2011. Uit de brief van 12 januari 2011, meer in het bijzonder uit (een van) de daarbij gevoegde bijlagen, had de rechtbank kunnen en moeten opmaken waarom appellant het niet eens is met het besluit van 4 januari 2011. Dat heeft de rechtbank, ongemotiveerd, niet gedaan.

4.1. De Raad stelt voorop dat uit de gedingstukken niet onomstotelijk blijkt dat bij de brief van appellant aan de rechtbank van 11 maart 2011, de brief van 12 januari 2011 (met bijlagen) was gevoegd. Omdat gelet op de tekst van het verzetschrift van appellant bij de rechtbank niet kan worden uitgesloten dat het van de rechtbank ontvangen dossier op dit punt niet volledig is, zal de Raad bij zijn beoordeling hiervan toch uitgaan.

4.2. Voor doorbreking van een wettelijk appelverbod kan aanleiding zijn indien sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. Voor doorbreking van het appelverbod kan ook grond bestaan indien de rechtbank is getreden buiten de reikwijdte van de bevoegdheid waarvan de aanwending van hoger beroep is uitgezonderd. Hoewel appellant daarop in het verzetschrift wel had gewezen, is de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet ingegaan op (de betekenis van) de brief van 12 januari 2011 en de daarbij gevoegde bijlagen. Dat is echter op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat sprake is van een evidente schending van de goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. Gelet op de inhoud van de brief van 12 januari 2011 en de daarbij gevoegde bijlagen kan vervolgens niet worden gezegd dat de vraag of appellant wel of niet (tijdig) beroepsgronden heeft ingediend, evident niet zodanig van aard was dat een vereenvoudigde afdoening van het door appellant ingestelde beroep aangewezen was. De wet (artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb) verlangt van de indiener van een beroepschrift dat hij op kenbare wijze uiteenzet waarom het bestreden besluit onjuist is. In dit geval heeft appellant in de brief van 11 maart 2011 expliciet slechts één - vermeende - beroepsgrond aangevoerd en aangegeven dat hij zich het recht voorbehoud om nadere beroepsgronden aan te voeren. Uit de bij die brief gevoegde bijlagen komt niet zonder meer naar voren dat daarin, in weerwil van de - ondubbelzinnige - inhoud van de brief, (toch) beroepsgronden besloten liggen.

4.3. Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.

4.4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2012.

(getekend) T.G.M. Simons

(getekend) D.W.M. Kaldenhoven

KR