Home

Centrale Raad van Beroep, 23-10-2012, BY0905, 10-6552 WWB

Centrale Raad van Beroep, 23-10-2012, BY0905, 10-6552 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 oktober 2012
Datum publicatie
24 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905
Zaaknummer
10-6552 WWB

Inhoudsindicatie

Ontheffing voor 16 uur per week van op appellante rustende arbeidsverplichtingen. Sinds het besluit is vier jaar verstreken. De bestuurscommissie heeft aan appellante geen maatregel opgelegd in verband met het niet voldoen aan de op haar van toepassing zijnde arbeidsverplichtingen. Geen procesbelang. Hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

10/6552 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 22 oktober 2010, 09/766 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (bestuurscommissie)

Datum uitspraak: 23 oktober 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.A.H. Wiekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De bestuurscommissie heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012. Voor appellante is verschenen mr. Wiekamp. De bestuurscommissie heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontvangt samen met haar echtgenoot bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.

1.2. Appellante is bij besluit van 15 augustus 2005 tot 1 juli 2008 vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen.

1.3. De bestuurscommissie heeft bij besluit van 17 oktober 2008 appellante in verband met medische beperkingen tot en met 23 september 2009 voor 16 uur per week ontheffing verleend van de op grond van artikel 9 van de WWB en artikel 2.4 van de verordening Werk en Bijstand Drechtsteden op haar rustende arbeidsverplichtingen. Na deze periode wordt haar situatie opnieuw bezien.

1.4. Bij besluit van 7 mei 2009 (bestreden besluit) heeft de bestuurscommissie het bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2008 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd en verzocht om te bepalen dat zij wordt vrijgesteld van alle arbeidsverplichtingen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 1 juni 2010, LJN BM7208) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.

4.2. De termijn van de bij het bestreden besluit verleende gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen is op 23 september 2009 verstreken. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 17 mei 2011, LJN BQ6325) geldt bij een in tijd beperkte ontheffingsperiode dat na afloop van die periode de arbeidsverplichtingen waarvan betrokkene ontheffing is verleend in volle omvang van rechtswege herleven.

4.3. Sinds het besluit van 17 oktober 2008 is inmiddels vier jaar verstreken. De Raad acht het vanwege het tijdsverloop uitgesloten dat een oordeel over dat besluit feitelijk van betekenis kan zijn voor een nieuw besluit over ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Een dergelijk besluit zal immers moeten berusten op een onderzoek naar de actuele situatie van appellante. Ter zitting is gebleken dat de bestuurscommissie aan appellante geen maatregel heeft opgelegd in verband met het niet voldoen aan de op haar van toepassing zijnde arbeidsverplichtingen. In de periode na 17 oktober 2008 heeft de bestuurscommissie met betrekking tot de arbeidsverplichtingen ook geen nieuw besluit afgegeven. Appellante is opgeroepen om zich te melden voor het verrichten van vrijwilligerswerk bij de voorziening “de Brug”. Nadat was gebleken dat men daar voor haar geen werk had, is appellante in feite met rust gelaten, zoals ter zitting van de kant van appellante ook is erkend.

4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat appellante bij de beoordeling van het hoger beroep geen procesbelang heeft in de in 4.1 geduide zin. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en Y.J. Klik en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.

(getekend) J.P.M. Zeijen

(getekend) M. Sahin

HD