Home

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2012, BY5632, 10-3054 WAO-T

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2012, BY5632, 10-3054 WAO-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 december 2012
Datum publicatie
10 december 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BY5632
Zaaknummer
10-3054 WAO-T

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Een arbeidskundige beoordeling is ten onrechte achterwege gelaten. Appellant wordt opgedragen een arbeidskundige rapportage uit te brengen, inzake de op 28 december 2005 geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant dient daartoe de beperkingen van betrokkene per 28 december 2005 vast te leggen in een Functionele Mogelijkheden Lijst en aan de hand daarvan te beoordelen of sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden.

Uitspraak

10/3054 WAO-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2010, 09/1471 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[A. te B. ] (betrokkene)

Datum uitspraak: 7 december 2012

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, een verweerschrift ingediend, met als bijlage een tweetal besluiten van appellant van 28 april 2010 en van 15 juni 2010.

Appellant heeft hierop gereageerd in een schrijven van 17 maart 2011.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door [D.]. Namens betrokkene is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn.

Na afloop van de zitting is het onderzoek heropend. De enkelvoudige kamer van de Raad heeft vervolgens besloten de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer van de Raad.

Vervolgens heeft opnieuw een onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 26 oktober 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door Anandbahadoer. Namens betrokkene is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is vanaf 1974 in Nederland werkzaam geweest als arbeider in een abattoir. Op 15 juli 1975 is hij uitgevallen in verband met maag- en nierproblemen. Betrokkene is met ingang van 15 juli 1976 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) welke laatstelijk, per 1 augustus 1991, werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Betrokkene is met behoud van deze uitkering naar Spanje teruggekeerd.

1.2. Een herbeoordeling heeft geleid tot het besluit van 22 november 1996, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene ongewijzigd is vastgesteld op 15 tot 25%. Het beroep van betrokkene tegen dit besluit is door rechtbank ’s-Gravenhage bij uitspraak van 5 januari 1998 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Raad bevestigd in zijn uitspraak van 8 augustus 2001 (98/1328).

1.3. In een brief van 28 december 2005 meldt betrokkene toegenomen klachten (maagklachten, nierproblematiek, nierstenen en nekklachten). Betrokkene maakt in deze brief melding van het feit dat hij sinds 1998 geen WAO-uitkering meer ontvangt. Vervolgens zijn diverse medische stukken ontvangen, waaronder een medisch rapport (E213) van het Instituto Nacional de la Securidad Social (INSS) van 29 maart 2006, een rapport van gastro-enteroloog dr. J.M. Infante van 7 februari 2006, van gastro-enteroloog dr. A.L. Flores van 23 augustus 2006 en van uroloog dr. J.I. Iglesias Prieto van 5 september 2006.

1.4. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft appellant geweigerd betrokkene een WAO-uitkering toe te kennen omdat betrokkene niet meer verzekerd was ingevolgde de WAO en geen sprake was van toename van arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na intrekking van de WAO-uitkering per 1 januari 1998. In bezwaar heeft betrokkene medische gegevens overgelegd uit 1996 en een verklaring van huisarts T.G. Hernandez van 16 september 2008. De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 17 november 2008 geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid tussen 1 januari 1998 en 1 januari 2003. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts dossierstudie verricht en het verslag van de hoorzitting bestudeerd. In zijn rapport van 17 februari 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat geen sprake is van toename van de arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na 1996. Bij besluit van 24 februari 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het besluit van 18 februari 2008 ingetrokken en het bezwaar ongegrond verklaard, omdat betrokkene niet toegenomen arbeidsongeschikt is uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor aan betrokkene destijds een WAO-uitkering is toegekend.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met daarbij tevens een bepaling ter zake van vergoeding van griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat naar aanleiding van het verzoek van betrokkene uit december 2005 een medische herbeoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank overwoog dat de laatste herbeoordeling in 1996 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant ten onrechte geen eigen medisch onderzoek verricht naar de geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het bestreden besluit is hiermee onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.

3.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank het beroep ten onrechte gegrond heeft verklaard. Appellant bestrijdt dat de laatste medische herbeoordeling in 1996 heeft plaatsgevonden. Appellant heeft aangevoerd dat aan het bestreden besluit een medisch onderzoek ten grondslag ligt. Appellant heeft verwezen naar het medisch onderzoek dat is verricht door het sociaal verzekeringsorgaan in Spanje (INSS) en de daarbij gevoegde medische verklaringen van de gastro-enteroloog en de uroloog. Op basis van deze onderzoeksgegevens heeft appellant vastgesteld dat er geen sprake is van toename van de beperkingen van betrokkene. Verder heeft appellant aangevoerd dat artikel 37, tweede lid van de WAO van toepassing is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 januari 2005 (RSV 2005,87) heeft appellant betoogd dat het peilmoment voor de toename dient te worden gesteld op de datum waarop de WAO-uitkering voor het laatst is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, te weten 1 augustus 1991. Ter zitting heeft appellant bepleit om, overeenkomstig de jurisprudentie inzake artikel 39a van de WAO, in de situatie waarin artikel 37 van de WAO van toepassing is, af te zien van een arbeidskundige beoordeling.

3.2. Betrokkene stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat in Spanje geen onderzoek is verricht naar de situatie voorafgaand aan 2006 en dat er ten onrechte geen arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft betrokkene een verzoek gedaan tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Tussen partijen is in geschil of appellant terecht heeft geweigerd om de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene naar aanleiding van de melding van 28 december 2005 te herzien in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid.

4.2. Gelet op de hiervoor in 1.2. vermelde uitspraak van de Raad van 8 augustus 2001 heeft de laatste herziening van de WAO-uitkering plaatsgevonden ingaande 1 augustus 1991 en is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in 1996 ongewijzigd vastgesteld op 15 tot 25%. De termijn van vijf jaar om tot herziening van de (laatstelijk) per 1 augustus 1991 herziene uitkering te kunnen overgaan als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, van de WAO was op 1 augustus 1996 verstreken. Hieruit volgt dat appellant aan het bestreden besluit ten onrechte artikel 39a van de WAO ten grondslag heeft gelegd. Vanwege deze onjuiste wettelijke grondslag komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

4.3. De Raad stelt vast dat appellant bij besluit van 28 april 2010 heeft besloten de WAO-uitkering van betrokkene van 1 januari 1999 tot 1 maart 2001 na te betalen naar de klasse 15 tot 25% en dat appellant bij besluit van 15 juni 2010 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene na 1 maart 2001 (ongewijzigd) op 15 tot 25% heeft gesteld.

De Raad constateert dat met deze besluiten de WAO-uitkering van betrokkene vanaf 1 januari 1999 ongewijzigd is voortgezet naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

4.4. In artikel 37 van de WAO is - kort samengevat en voor zover hier van belang - bepaald dat een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, ter zake van toeneming van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd. In artikel 37, tweede lid, van de WAO is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde herziening niet plaatsvindt indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b van de WAO als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.

4.5. Op grond van het gemeenschapsrecht en met name artikel 51 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (Vo. 574/72) moet bij het nemen van een beslissing inzake de mate van arbeidsongeschiktheid, de medische controle primair door een arts van het bevoegde orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verricht. In het onderhavige geval heeft een arts van het bevoegde Spaanse orgaan in maart 2006 onderzoek gedaan. De uitkomst van dit onderzoek is neergelegd in formulier E213 van het INSS, waarbij medische verklaringen zijn gevoegd van onder meer een gastro-enteroloog, uroloog en huisarts. Deze medische gegevens zijn beoordeeld door de verzekeringsartsen van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 17 februari 2009 vastgesteld dat in het verleden (in 1974) de linker nier bij betrokkene is verwijderd en dat betrokkene met enige regelmaat nierstenen had. Weliswaar heeft betrokkene één nier, maar de functie van één nier is voldoende om de gehele nierfunctie te verzorgen. Verder heeft betrokkene in het verleden een maagzweer gehad of een zweer van het duodenum. De bezwaarverzekeringsarts meldt dat betrokkene adequaat wordt behandeld met onderhoudsmedicatie en dat er geen enkele aanwijzing is dat dit ziektebeeld toegenomen is. Bij het laatste onderzoek is verder geen melding gemaakt van depressieve klachten of klachten van het bewegingsapparaat. De bezwaarverzekeringsarts komt tot de conclusie dat geen sprake is van toegenomen beperkingen sinds de laatste herbeoordeling in 1996.

4.6. De Raad constateert dat appellant geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van betrokkene door het buitenlandse orgaan. Er is dan ook geen grond voor het verrichten van een (aanvullend) medisch onderzoek in Nederland.

4.7. Anders dan de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek ontoereikend en onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de Raad is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat de belastbaarheid van betrokkene is overschat. Betrokkene heeft geen medische informatie ingebracht die de Raad doet twijfelen aan de opvatting van appellant.

4.8. De Raad stelt voorts vast dat geen arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad, zoals weergegeven in de uitspraken van 3 april 2001 (LJN AB1845) en van 20 april 2011 (LJN BQ2898), moet in gevallen waarin aan de gevraagde ophoging van de WAO-uitkering in de weg staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid kennelijk voortkomt uit een andere oorzaak als bedoeld in het tweede lid van artikel 37 van de WAO, nog wel worden bezien of, uitgaande van dezelfde oorzaak - mitsdien van de oorspronkelijke medische beperkingen - sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden. Dit in verband met het in het eerste lid van artikel 37 van de WAO voorkomende algemene, immers uit zowel een medische als een arbeidskundige component bestaande, arbeidsongeschiktheidsbegrip. De Raad ziet geen aanleiding daar thans anders over te denken.

4.9. Nu appellant ten onrechte een arbeidskundige beoordeling achterwege heeft gelaten is het bestreden besluit door de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, vernietigd. De Raad ziet, met het oog op finale geschilbeslechting, aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet appellant op te dragen een arbeidskundige rapportage uit te brengen, inzake de op 28 december 2005 geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant dient daartoe de beperkingen van betrokkene per 28 december 2005 vast te leggen in een Functionele Mogelijkheden Lijst en aan de hand daarvan te beoordelen of sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt appellant op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.

(getekend) M.M. van der Kade

(getekend) G.J. van Gendt