Home

Centrale Raad van Beroep, 19-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1184, 12-5244 AOW

Centrale Raad van Beroep, 19-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1184, 12-5244 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 juli 2013
Datum publicatie
30 juli 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1184
Zaaknummer
12-5244 AOW

Inhoudsindicatie

De Svb is met het besluit van 13 februari 2013 geheel aan het beroep van appellante tegemoet gekomen. Afwijzing verzoek om vergoeding van schade.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

12/5244 AOW

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 september 2012, 12/142 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft A.A.J.M. van Overbeek hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellante is op 20 februari 2013 een nader besluit van de Svb van 13 februari 2013 ingezonden en is een verzoek om vergoeding van schade gedaan. Bij brief van 7 mei 2013 heeft appellante dit verzoek, desgevraagd, nader onderbouwd.

De Svb heeft bij brief van 17 mei 2013 een nadere reactie ingezonden.

Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.

Met een besluit van 6 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 25 januari 2012, heeft de Svb appellante laten weten dat zij over het jaar 2006 schuldig nalatig is geweest de premies voor de Algemene Ouderdomswet volledig te voldoen. Met het besluit van 13 februari 2013 heeft de Svb appellante laten weten van de belastingdienst vernomen te hebben dat appellante over het jaar 2006 geen openstaande schuld meer heeft, zodat zij over dat jaar niet langer schuldig nalatig is.

2.

Nu met het besluit van 13 februari 2013 volledig aan het beroep van appellante tegemoet is gekomen, is het hoger beroep, gezien artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet mede gericht tegen dit besluit.

3.1.

In reactie op het besluit van 13 februari 2013 heeft appellante verzocht om vergoeding van schade. Hieruit volgt dat appellante nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak en het besluit van 25 januari 2012. Gezien het besluit van 13 februari 2013 dient de aangevallen uitspraak vernietigd te worden, evenals het besluit van 25 januari 2012.

3.2.

Uit de brief van 7 mei 2013 blijkt dat appellantes verzoek om vergoeding van schade ziet op het door haar betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep. De grondslag voor vergoeding van griffierecht is gelegen in artikel 8:74 van de Awb. In dit artikel is uitputtend geregeld welke mogelijkheden de bestuursrechter heeft om een partij te veroordelen tot een vergoeding in verband met de heffing van griffierecht. Hieruit volgt dat een vergoeding van schade, bestaande uit het griffierecht, niet op artikel 8:73 van de Awb gebaseerd kan worden. Het verzoek om vergoeding van schade zal dan ook afgewezen worden.

3.3.

Nu de Svb met het besluit van 13 februari 2013 geheel aan het beroep van appellante tegemoet is gekomen bestaat er aanleiding de Svb, op grond van artikel 25 van de Beroepswet, te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht. Dit wordt begroot op € 42,- in beroep en

€ 115,- in hoger beroep, totaal € 157,-.

3.4.

Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. De gemachtigde van appellante is haar echtgenoot. Zoals blijkt uit rechtspraak van de Raad,

(LJN BV1989), de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BY2474) en de Hoge Raad (LJN BY0531), staat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg dat de gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie staat ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat, als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende, in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. De gemachtigde behoort tot het huishouden van appellante, zodat de familierelatie in casu aan het beroepsmatige karakter van de verleende rechtsbijstand in de weg staat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 25 januari 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;

-

wijst het verzoek tot vergoeding van schade af;

-

bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 157,-.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.

(getekend) T.L. de Vries

(getekend) R.L. Rijnen

JvC