Home

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1705, 12-1585 WWB

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1705, 12-1585 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 september 2013
Datum publicatie
12 september 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1705
Zaaknummer
12-1585 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 34, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 50

Inhoudsindicatie

Toekenning bijstand in de vorm van een (hypothecaire) geldlening. Anders dan appellant meent biedt de tekst van artikel 50, tweede lid, van de WWB, noch het systeem van de WWB aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat bij de bepaling van het bedrag van de bijstand in de vorm van een geldlening niet alleen rekening moet worden gehouden met het in aanmerking te nemen vermogen gebonden in de door hem bewoonde en in eigendom toebehorende woning, maar ook met het door hem gestelde negatieve saldo van zijn overige bezittingen en schulden.

Uitspraak

12/1585 WWB

Datum uitspraak: 10 september 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van

7 februari 2012, 11/5320 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te[woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter zitting van 30 juli 2013 ter behandeling aan de orde gesteld, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante heeft op 21 september 2010 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. In dat kader heeft hij een verklaring Medewerking in verband met krediethypotheek ondertekend. Daarin heeft appellant onder meer verklaard mee te werken aan het taxeren van zijn woning door een erkend makelaar en aan de vestiging van een krediethypotheek als na taxatie blijkt dat de bijstand moet worden verleend als geldlening. Het college heeft bij besluit van 27 september 2010 appellant bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.

1.2.

Bij besluit van 10 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 augustus 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aan appellant toegekende en nog toe te kennen bijstand verstrekt in de vorm van een (hypothecaire) geldlening, waarbij het maximum van de geldlening is vastgesteld op € 21.305,74. Bij het besluit is het college uitgegaan van de waarde van de eigen woning van appellant van € 160.000,-. Het saldo van de op de woning rustende hypothecaire schulden heeft het college vastgesteld op € 92.494,26. Het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB bedraagt € 46.200,-.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft hetgeen hij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd herhaald en ingelast. Daaraan heeft appellant nog toegevoegd dat zijn vermogen door het college was vastgesteld op

€ 31.303,87 negatief. Volgens appellant dient zijn vermogen bij aanvang van de bijstandsverlening, rekening houdend met de vrijstellingen als bedoeld in artikel 34,

tweede lid, onderdelen b en d, van de WWB, dan ook te worden vastgesteld op € 9.998,13 negatief en is er voor verlening van bijstand in de vorm van een geldlening geen plaats.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 50 van de WWB bevat onder meer voorschriften met betrekking tot de vorm waarin bijstand wordt verleend aan een belanghebbende die - zoals appellant - eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf. Het tweede lid van dat artikel, voor zover van belang, bepaalt dat algemene bijstand aan een belanghebbende als hier bedoeld wordt verleend in de vorm van een geldlening:

a. indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de WWB;

en

b. voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de WWB.

4.2.

Anders dan appellant meent biedt de tekst van artikel 50, tweede lid, van de WWB, noch het systeem van de WWB aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat bij de bepaling van het bedrag van de bijstand in de vorm van een geldlening niet alleen rekening moet worden gehouden met het in aanmerking te nemen vermogen gebonden in de door hem bewoonde en in eigendom toebehorende woning, maar ook met het door hem gestelde negatieve saldo van zijn overige bezittingen en schulden. De door appellant aangevoerde grond slaagt dus niet.

4.3.

In hoger beroep heeft appellant de gronden van het bezwaar en het beroep herhaald en ingelast. Op die gronden is de rechtbank ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.

4.4.

Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en M. Hillen en R. van der Spoel als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2013.

(getekend) J.F. Bandringa

(getekend) V.C. Hartkamp