Centrale Raad van Beroep, 18-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874, 11-1293 AWBZ
Centrale Raad van Beroep, 18-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874, 11-1293 AWBZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 september 2013
- Datum publicatie
- 27 september 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:1874
- Zaaknummer
- 11-1293 AWBZ
Inhoudsindicatie
Bij besluit heeft CIZ de aanvraag van appellante tot het stellen van een indicatie voor zorg op grond van de AWBZ afgewezen. Ter zitting heeft appellante haar gemachtigde bericht dat appellante eind 2012 is vertrokken naar haar geboorteland Iran en dat zij niet zal terugkeren naar Nederland. Nu er geen sprake is van procesbelang wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
11/1293 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2011, 10/3400 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te Iran (appellante)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.W.F. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Voor appellante is verschenen mr. W.A. Timmer, opvolgend gemachtigde. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
OVERWEGINGEN
Bij besluit van 16 april 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 juli 2010 (bestreden besluit) heeft CIZ de aanvraag van appellante tot het stellen van een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ter zitting van 26 juni 2013 heeft mr. Timmer bericht dat appellante eind 2012 is vertrokken naar haar geboorteland Iran en dat zij niet zal terugkeren naar Nederland.
De Raad ziet zich gelet op deze mededeling geplaatst voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. In vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 juni 2010, LJN BM7208) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
Tussen partijen is niet in geschil dat het doel dat met de procedure beoogd werd, het verkrijgen van adequate zorg op grond van de AWBZ, voor appellante niet meer gerealiseerd kan worden nu appellante is vertrokken naar Iran en niet het voornemen heeft terug te keren naar Nederland. Hiermee is het belang van appellante bij een beoordeling van het bestreden besluit in beginsel vervallen. Niettemin zou nog steeds sprake kunnen zijn van een procesbelang, indien door appellante wordt gesteld dat zij schade heeft geleden door het bestreden besluit. Daarvoor is wel vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van het weigeren van een indicatie voor zorg niet op voorhand onaannemelijk is.
Mr. Timmer heeft ter zitting betoogd dat de zorg waarvoor appellante een indicatie heeft verzocht door een nichtje is verleend. Appellante is daarvoor een vergoeding verschuldigd aan haar nichtje. Deze enkele stelling is echter onvoldoende om geleden schade op voorhand aannemelijk te achten. De enkele aanknopingspunten die in het dossier te vinden zijn met betrekking tot deze geleverde zorg, bijvoorbeeld in het behandelplan van 26 juni 2011 van psychiater R. Soylu, zijn te algemeen om daaruit de conclusie te trekken dat een betalingsverplichting op grond van geleverde zorg is ontstaan. Daarnaar gevraagd heeft mr. Timmer ter zitting geen nadere concretisering of onderbouwing kunnen geven met betrekking tot de identiteit van deze nicht of de door haar geleverde zorg. Nu appellante reeds in 2012 Nederland heeft verlaten had het op de weg van mr. Timmer gelegen om de gestelde schade en daarmee het procesbelang ter zitting met concrete gegevens te onderbouwen.
Nu er geen sprake is van procesbelang wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en M.F. Wagner en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.R. Schuurman