Home

Centrale Raad van Beroep, 16-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2091, 12-6867 WIA

Centrale Raad van Beroep, 16-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2091, 12-6867 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 oktober 2013
Datum publicatie
17 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:2091
Zaaknummer
12-6867 WIA

Inhoudsindicatie

Bij besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellant na afloop van de wachttijd recht heeft op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53%. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de ongegondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen besluit 2. De nieuwe FML heeft geleid tot een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk te achten wegens het ontbreken van procesbelang.

Uitspraak

12/6867 WIA

Datum uitspraak: 16 oktober 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

8 november 2012, 09/2593 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 10 november 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant na afloop van de wachttijd met ingang van 24 december 2008 recht heeft op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53%.

1.2. Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het Uwv heeft het bezwaar tegen het besluit van

10 november 2008 ongegrond verklaard.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

23 juni 2009, besluit 1, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv aan appellant het griffierecht van € 41,- vergoedt en dat ter zake van de omvang van de schadevergoeding, het onderzoek wordt heropend. Het beroep tegen het tijdens de beroepsprocedure nader genomen besluit van 9 juli 2012, besluit 2, heeft de rechtbank ongegrond verklaard. In dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 24 december 2008 gesteld wordt op 80 tot 100%, omdat appellant op arbeidskundige gronden volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangegeven dat hij zich niet kan vinden in de gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2012 die aan besluit 2 ten grondslag ligt. In deze FML is onvoldoende rekening gehouden met de bij hem bestaande psychische klachten.

Voorts heeft appellant gesteld dat hij schade heeft geleden omdat hij een lange tijd een te lage loonaanvullingsuitkering heeft gekregen. Dit heeft hem en zijn gezin zwaar belast.

3.2.

In verweer vraagt het Uwv zich af wat appellant met het hoger beroep wil bereiken. De nieuwe FML van 5 juli 2012 heeft namelijk geleid tot een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nu appellant niet stelt duurzaam arbeidsongeschikt te zijn en de aan hem, na afloop van de loongerelateerde uitkering, toegekende loonaanvullingsuitkering eveneens is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft appellant al bereikt wat hij had kunnen bereiken.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de ongegondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen besluit 2.

4.2.

Ambtshalve dient te worden onderzocht of appellant procesbelang heeft bij het onderhavige hoger beroep. Er is voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling door de Raad van de in geding zijnde uitspraak als het resultaat dat appellant nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben. Een uitsluitend formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.

4.3.

In een situatie als deze, waarin met ingang van 24 december 2008 de loongerelateerde uitkering (alsnog) gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en waarin appellant uitdrukkelijk heeft gesteld niet duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, leveren de bij appellant bestaande bezwaren tegen de FML geen voldoende procesbelang op als bedoeld in overweging 4.2. Met het aanvechten van de FML kan appellant immers niet meer krijgen dan hij bij besluit 2 al toegekend heeft gekregen, noch wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid noch wat betreft de hoogte van zijn loongerelateerde uitkering.

4.3.

Gelet op de uitspraak van 15 februari 2013, ECLJ:NL:CRVB:2013:LJN BZ1485, kan procesbelang nog gelegen zijn in het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WIA-uitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering. Ook hiervan is in het onderhavige geval geen sprake omdat de loonaanvullingsuitkering die aan appellant na afloop van de loongerelateerde uitkering met ingang van 24 mei 2011 is toegekend, eveneens gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.

4.4.

Evenmin is een procesbelang gelegen in het in hoger beroep herhaalde verzoek om vergoeding van de schade die appellant stelt te hebben geleden, nu deze vordering niet in verband gebracht kan worden met het in hoger beroep voorliggende besluit 2.

5.

Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is te achten.

6.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) G.J. van Gendt

CvG