Home

Centrale Raad van Beroep, 23-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2197, 13-1326 ZW

Centrale Raad van Beroep, 23-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2197, 13-1326 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 oktober 2013
Datum publicatie
29 oktober 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:2197
Zaaknummer
13-1326 ZW

Inhoudsindicatie

Beëindiging ZW-uitkering. Zorgvuldig en toereikend gemotiveerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Uit de omstandigheid dat appellant door de GGZ is verwezen naar het zorgprogramma ontwikkelingstoornissen 25+ volgt niet dat appellant niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten.

Uitspraak

13/1326 ZW

Datum uitspraak: 23 oktober 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 januari 2013, 12/4314 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was laatstelijk van 10 februari 1986 tot 31 maart 2009 voor 40 uur per week werkzaam als kwaliteitsmedewerker lampen bij [naam B.V.] In aansluiting hierop is hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit die situatie heeft appellant zich per 11 januari 2011 ziek gemeld met psychische klachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Appellant is per 7 november 2011 weer volledig geschikt geacht voor zijn werk. Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij met ingang van 7 november 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld. Bij besluit van 5 december 2011 heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Bij uitspraak van 25 april 2012 heeft de rechtbank Breda het beroep van appellant tegen het besluit van 5 december 2011 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 5 december 2012 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.2. Per 9 december 2011 - appellant ontving op dat moment een WW-uitkering - heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van

26 maart 2012 heeft het Uwv appellant per 2 april 2012 hersteld verklaard voor zijn arbeid en de ZW-uitkering met ingang van die dag beëindigd. Gelet op de indruk op het spreekuur, het vrijwilligerswerk bij de lokale omroep als presentator, het vrijwilligerswerk bij de Kringloopwinkel en de laag frequente gesprekken met GGZ heeft de verzekeringsarts geen duidelijke indicaties aanwezig geacht om appellant nog onbelastbaar te achten voor zijn werk.

1.3. Bij besluit van 26 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van

26 maart 2012 gemaakte bezwaar, in overeenstemming met de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, ongegrond verklaard.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt volgens de rechtbank dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder met name psychische klachten. De verzekeringsartsen hebben informatie opgevraagd bij de behandelend sector en hebben deze informatie meegewogen in de beoordeling. Verder hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat appellant geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd, te weten een brief van P.J.C. van Langerak van Krachtveld Counseling & Training en een brief van R. Wong Chung, psychiater i.o. en P. Michielsen, psychiater, heeft geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat Van Langerak geen medicus is en zijn verklaring, dat appellant per 2 april 2012 ziek en arbeidsongeschikt is, niet (medisch) heeft onderbouwd. De verklaring van Wong Chung en Michielsen, waarin te kennen is gegeven dat naar hun mening appellant per 2 april 2012 arbeidsongeschikt is, is evenmin onderbouwd. In de omstandigheid dat het Uwv de arbeidsongeschiktheidsclaim van appellant in eerste instantie heeft geaccepteerd, heeft de rechtbank evenmin reden gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen, aangezien het Uwv appellants ziekmelding slechts heeft geaccepteerd in afwachting van nader onderzoek naar diens gesteldheid.

3.

In hoger beroep heeft appellant er wederom op gewezen dat de medische behandelaars van appellant uitdrukkelijk hebben verklaard dat hij op 2 april 2012 nog arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft hiermee volgens appellant onvoldoende rekening gehouden en zich onvoldoende moeite getroost aanvullende informatie in te winnen. Appellant heeft er in dat verband op gewezen dat het Uwv wel contact heeft opgenomen met de GGZ ter verkrijging van medische inlichtingen, maar dat het Uwv genoegen heeft genomen met de toezending van een psychologisch rapport zonder dat werd ingegaan op de gestelde vragen. Op basis van de aanvullende reactie van een verpleegkundig specialist GGZ is volgens appellant duidelijk dat hij in 2011 en 2012 zodanig belast was met een geestelijke stoornis, dat hij arbeidsongeschikt was.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor de verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit geval betreft dat het werk van kwaliteitsmedewerker lampen.

4.2.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig en toereikend gemotiveerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft op verzoek van appellant informatie ingewonnen bij diens behandelaars. In de inhoud van de verkregen informatie heeft de verzekeringsarts geen aanleiding gezien appellant niet geschikt te achten voor zijn arbeid. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de toenmalige behandelaar van appellant. De verkregen informatie heeft hij bij zijn beoordeling betrokken. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv geen genoegen mocht nemen met de toezending van het verslag van het psychodiagnostisch onderzoek van de GGZ van februari 2012 (verslag). De door de bezwaarverzekeringsarts aan de behandelaar gestelde vragen worden immers (grotendeels) in het verslag beantwoord, hetgeen ook blijkt uit de brief van de verpleegkundig specialist GGZ van 17 april 2013. Daarin wordt immers voor de beantwoording van de vragen geciteerd uit het verslag. Uit de omstandigheid dat appellant door de GGZ is verwezen naar het zorgprogramma ontwikkelingstoornissen 25+ volgt niet dat appellant niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten.

4.3.

De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 16 juli 2013 nog nader toegelicht dat uit het onderzoek door GGZ blijkt dat er op dat moment geen sprake was van een acute ziekte, depressie, angst- en paniekstoornissen, fobieën, een acute psychopathologie in de vorm van crisis of actuele decompensatie. Hij heeft er voorts op gewezen dat de vermelde diagnoses in bezwaar en beroep bekend waren en zijn meegewogen bij de oordeelsvorming. De bezwaarverzekeringsarts heeft niet het standpunt van appellant onderschreven dat hij zodanig belast was met een geestelijke stoornis, dat hij arbeidsongeschikt was.

4.4.

In hoger beroep heeft appellant nog informatie van de huisarts overgelegd van

19 juli 2013, waaruit blijkt dat appellant frequent op het spreekuur komt in verband met spanningsklachten en onrust bij bekend autisme. Sinds zijn nieuwe werk met erg onregelmatige werktijden is sprake van een toename van spanningsklachten.

Op 23 augustus 2013 heeft de huisarts in een brief gesteld dat normaal dagelijks werk extra psychische problemen geeft en dat aangepast werk voor appellant noodzakelijk zal zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft hieromtrent opgemerkt dat dit beeld past bij de al bekende gegevens over appellant en dat de gegevens betreffende de huidige situatie van appellant niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn geschiktheid voor zijn werk op 2 april 2012. Ook de Raad ziet hierin geen aanleiding om te oordelen dat appellant op 2 april 2012 niet in staat kon worden geacht zijn arbeid te verrichten. De informatie over het verloop van het SPAR traject was al bekend en biedt evenmin een onderbouwing voor het standpunt van appellant dat hij zodanig belast was met een geestelijke stoornis, dat hij niet in staat was zijn arbeid te verrichten.

4.5.

Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 volgt dat appellant per 2 april 2012 geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid en het Uwv op goede gronden geweigerd heeft hem een ZW-uitkering toe te kennen.

4.6.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en

C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) H.J. Dekker