Centrale Raad van Beroep, 06-11-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2316, 12-3849 AKW
Centrale Raad van Beroep, 06-11-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2316, 12-3849 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 november 2013
- Datum publicatie
- 7 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:2316
- Zaaknummer
- 12-3849 AKW
Inhoudsindicatie
Geen recht op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2008 tot en met het tweede kwartaal van 2010. Geconcludeerd moet worden dat op 1 januari 2010 en 1 april 2010 nog geen sprake was van een bestendige - nieuwe - situatie.
Uitspraak
12/3849 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 mei 2012, 12/354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 september 2013 heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Appellant is daarbij in persoon verschenen en de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is gehuwd geweest met [ex-echtgenote]. Uit dit huwelijk zijn geboren de kinderen[F.], [in] 1996, en [A.], [in] 2000. In 2005 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidings-beschikking is geen voorziening omtrent het ouderlijk gezag getroffen. Wel is daarin bepaald dat[F.] haar hoofdverblijfplaats bij haar moeder zal hebben en [A.] bij appellant en dat de ouders ten aanzien van beide kinderen een co-ouderschap hebben afgesproken.
1.2. Op 9 mei 2005 heeft de Svb brieven verzonden aan appellant en zijn ex echtgenote, waarin is meegedeeld dat de situatie rond de verzorging van de kinderen door de Svb wordt aangeduid als co-ouderschap en dat appellant en zijn ex echtgenote beide vanaf het vierde kwartaal van 2004 recht hebben op 50% van de kinderbijslag. Daarbij heeft de Svb in de brief aan appellant nog benadrukt dat in het vervolg alle correspondentie over de kinderbijslag alleen aan de aanvrager daarvan wordt verzonden en dat zijn ex echtgenote de aanvrager is.
1.3. In december 2010 heeft appellant aan de Svb gemeld dat zijn dochter[F.] vanaf
30 december 2009 bij hem verblijft. Op verzoek van de Svb heeft appellant vervolgens een aanvraag om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet ingediend bij de Svb. Tevens heeft appellant twee beschikkingen van de rechtbank Arnhem overgelegd, gewezen naar aanleiding van een verzoek van appellant, ingekomen bij de rechtbank op 2 april 2010, tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van[F.]. In de beschikking van 16 juni 2010 is de hoofdverblijfplaats van[F.] voorlopig bij appellant vastgesteld en die van [A.] bij de ex echtgenote van appellant. In de beschikking van 15 oktober 2010 zijn deze hoofdverblijfplaatsen definitief zo vastgesteld.
1.4. Bij besluit van 25 maart 2011 heeft de Svb met ingang van het eerste kwartaal van 2011 kinderbijslag aan appellant toegekend voor[F.]. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat[F.] vanaf december 2009 feitelijk bij hem woont. Tevens heeft appellant, in verband met een door hem gedane aanvraag bij de Belastingdienst voor toekenning van een kindgebondenbudget, de Svb verzocht vast te stellen dat hij tot november 2010 recht heeft gehad op kinderbijslag voor [A.], die tot die datum bij hem heeft gewoond.
1.6. Bij besluit van 13 december 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard. De Svb heeft nader besloten dat appellant vanaf het derde kwartaal van 2010 recht heeft op kinderbijslag voor[F.]. Voorts is bepaald dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2008 tot en met het tweede kwartaal van 2010 geen recht heeft op kinderbijslag.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het verblijf van[F.] bij appellant voor het derde kwartaal van 2010 nog niet een bestendig karakter had aangenomen. Voorts is overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat hij vanaf 2004 of 2008 de aanvrager van de kinderbijslag voor [A.] was en dat de Svb derhalve terecht heeft geweigerd appellant te registreren als rechthebbende op kinderbijslag voor [A.].
Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat[F.] vanaf 30 december 2009 bij hem woont en dat hij daarom recht heeft op kinderbijslag voor haar vanaf het eerste kwartaal van 2010. Verder heeft hij aangevoerd dat hij in het verleden geregistreerd is geweest als de aanvrager van de kinderbijslag en dat die registratie nooit is ingetrokken.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht de beslissing van de Svb heeft onderschreven dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag voor[F.] over het eerste en tweede kwartaal van 2010 en dat appellant niet alsnog vanaf 2008 geregistreerd kan worden als de rechthebbende op kinderbijslag voor [A.].
Ten aanzien van[F.] spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of terecht is geweigerd kinderbijslag toe te kennen aan appellant voor[F.] over het eerste en tweede kwartaal van 2010. Appellant heeft aangevoerd dat[F.] toen haar hoofdverblijf bij hem had.
Op basis van de beschikbare informatie op dat moment heeft de Svb in 2005, blijkens het besluit van 9 mei 2005, aangenomen dat ten aanzien van de verzorging van[F.] en [A.] toen sprake was van een situatie van co-ouderschap, gebaseerd op tussen de ex-echtelieden gemaakte afspraken. Zoals in hoger beroep namens de Svb nader is toegelicht hanteert de Svb in zijn Beleidsregels, in het verlengde van rechtspraak van de Raad, onder meer het uitgangspunt dat, bij geschillen tussen twee ex-echtelieden over de vraag of nog voldaan wordt aan de afspraken over de verzorging en opvoeding van de kinderen, eerst wordt aangenomen dat sprake is van een wijziging in de afspraken wanneer een bestendige - nieuwe - situatie is ontstaan. Dit algemene uitgangspunt van de Svb wordt onderschreven.
Op grond van de bekend gemaakte feiten en omstandigheden rond de feitelijke verblijfplaats van[F.] en [A.] en rond de overige gemaakte afspraken met betrekking tot hun opvoeding en verzorging, moet geconcludeerd worden dat op 1 januari 2010 en
1 april 2010 nog geen sprake was van een bestendige - nieuwe - situatie als hiervoor bedoeld. Op 1 januari 2010 verbleef[F.] nog slechts twee dagen feitelijk volledig bij appellant, zodat reeds om die reden geen sprake kan zijn van enige bestendigheid. Voorts is door appellant rond 1 april 2010 een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Arnhem om te komen tot een definitieve voorziening over de hoofdverblijfplaats van[F.]. Die procedure heeft geleid tot een voorlopige vaststelling van de hoofdverblijfplaats van[F.] bij appellant op 16 juni 2010. Gelet op deze omstandigheden heeft de Svb terecht geconcludeerd dat op 1 april 2010 nog geen sprake was van een bestendige situatie met betrekking tot het hoofdverblijf van[F.] en daarmee niet van een bestendige wijziging in de eerder gemaakte afspraken, die voldoende grondslag bood om af te wijken van het besluit van 9 mei 2005 ten aanzien van de verdeling en de betaling van de kinderbijslag voor[F.].
Het verzoek van appellant om hem vanaf 2008 te registreren als de rechthebbende op kinderbijslag voor [A.] betreft feitelijk een verzoek aan de Svb om met terugwerkende kracht terug te komen van een eerder genomen besluit tot toekenning van de kinderbijslag voor[F.] en [A.] aan de ex echtgenote van appellante en tot uitbetaling van die kinderbijslag voor 50% aan zowel appellant en zijn ex echtgenote. In een dergelijk geval ligt het op de weg van de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan te voeren op grond waarvan er voor het bestuursorgaan aanleiding moet zijn van zijn eerdere besluitvorming terug te komen.
Appellant heeft aangevoerd dat hij vanaf 2004 als aanvrager van de kinderbijslag geregistreerd heeft gestaan en dat die registratie alsnog hersteld dient te worden. Verder heeft appellant een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Dit betoog slaagt niet. Uit enkele overgelegde stukken lijkt weliswaar te volgen dat appellant in het verleden als de aanvrager van kinderbijslag voor[F.] en [A.] is aangemerkt, doch dit laat onverlet dat de Svb bij de brief van 9 mei 2005 duidelijk heeft gemaakt aan appellant dat hij vanaf dat moment niet werd aangemerkt als de aanvrager. Indien appellant zich niet kon verenigen met die vaststelling in 2005 of op enig moment nadien had het op zijn weg gelegen daarover contact op te nemen met de Svb. Verder had het appellant na de invoering van het kindgebondenbudget in 2008 ook duidelijk kunnen zijn dat hij daarvoor alleen in aanmerking zou kunnen komen als hij de aanvrager en rechthebbende op kinderbijslag was. Dat hij in het verleden geen enkele actie heeft ondernomen in dit verband, komt voor zijn rekening en risico.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en
B.J. van der Net als leden in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli