Home

Centrale Raad van Beroep, 13-11-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2435, 13-1137 WW + 13-1138 WW

Centrale Raad van Beroep, 13-11-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2435, 13-1137 WW + 13-1138 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 november 2013
Datum publicatie
14 november 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:2435
Zaaknummer
13-1137 WW + 13-1138 WW

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om herziening. Geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 Awb.

Uitspraak

13/1137 WW, 13/1138 WW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 mei 2012, 09/1859 WW en 10/6335 WW

Partijen:

[Verzoeker] te[woonplaats] (verzoeker)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6266.

Het Uwv heeft op dit verzoek gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van verzoeker herzien over de periode van 3 januari 2005 tot en met 24 oktober 2005. Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het Uwv een bedrag van € 10.505,15 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van verzoeker teruggevorderd.

1.2. Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het Uwv de besluiten van 14 en 15 februari 2008 gehandhaafd.

1.3. De rechtbank Groningen heeft bij uitspraak van 17 maart 2009 het door verzoeker ingestelde beroep tegen het besluit van 20 mei 2008 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld.

1.4. Bij vervangende besluiten van 13 oktober 2010 en 28 februari 2011 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker opnieuw ongegrond verklaard.

1.5. De Raad heeft bij uitspraak van 16 mei 2012 - voor zover hier van belang - het beroep tegen het besluit van 28 februari 2011 ongegrond verklaard, voor zover daarbij is beslist over de herziening en de terugvordering. In de uitspraak is overwogen dat het Uwv op grond van artikel 22a van de WW tot de in geding zijnde herziening bevoegd was en dat het Uwv gehouden was de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van verzoeker terug te vorderen. Ten aanzien van de door verzoeker gestelde tekortschietende informatieverstrekking van de kant van het Uwv heeft de Raad vastgesteld dat verzoeker gedurende de gehele uitkeringsperiode geen melding heeft gemaakt van gewerkte uren als zelfstandige. Gelet op de inhoud van het in de Handleiding herbeoordeling ZZP-dossiers (handleiding) opgenomen beleid, waarin bij de toetsingscriteria onder 2.1 is neergelegd dat het verzoek om terug te komen van de herziening en terugvordering onder andere wordt afgewezen als de klant in het geheel geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige en op de werkbriefjes in het geheel geen uren zijn gemeld, heeft de Raad het besluit van

28 februari 2011 in overeenstemming met dit beleid geacht. Voorts heeft de Raad overwogen dat een gebrek aan informatie bij verzoeker over het verschil tussen directe en indirecte uren er niet aan in de weg heeft hoeven staan om ten minste een opgave te doen van gewerkte uren die besteed zijn aan de levering van bij hem bestelde artikelen.

1.5. Bij beslissing op bezwaar van 16 april 2012 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen de een besluit van 15 april 2009 opgelegde boete van € 1.056,- gegrond verklaard en de opgelegde boete herroepen. Hieraan ligt onder meer ten grondslag dat is komen vast te staan dat er in 2004 diverse fouten zijn gemaakt door het Uwv. Allereerst is er niet adequaat gereageerd op diverse telefonische verzoeken om informatie van de kant van verzoeker. Verder is in de brief van 7 september 2004 aan verzoeker toestemming verleend om deel te nemen aan het experiment inkomstenkorting startende zelfstandigen tot 1 januari 2005 en is aangekondigd dat verzoeker nader geïnformeerd zou worden over de wijze van korting. Verzoeker heeft deze brief nooit ontvangen.

2.

In zijn herzieningsverzoek en de daarop bij verschillende brieven gegeven toelichting heeft verzoeker - kort samengevat - naar voren gebracht dat het Uwv zijn standpunt drastisch heeft herzien bij de beslissing op bezwaar van 16 april 2012. Volgens verzoeker staat sindsdien vast dat er in 2004 door het Uwv diverse fouten zijn gemaakt. Zo is hij slecht geïnformeerd over de manier waarop hij zijn inkomsten dan wel uren diende op te geven, is er niet adequaat gereageerd op diverse telefonische verzoeken om informatie en is hij niet geïnformeerd over de wijze van korting van gewerkte uren na het experiment inkomstenkorting zelfstandige. Volgens verzoeker is de uitspraak van 16 mei 2012 niet genomen op de goede feiten, omdat de Raad geen kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 16 april 2012, aangezien dit is genomen na de sluiting van het onderzoek. Verzoeker heeft tevens verzocht de hoogte van de terugvordering te matigen dat wel een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

3.2.

De omstandigheid dat het Uwv heeft erkend dat verzoeker niet adequaat is geïnformeerd en hierin aanleiding heeft gezien de boete te herroepen, levert geen grond op de uitspraak van de Raad van 16 mei 2012 te herzien. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het bij het opleggen van een boete van belang is of de betrokkene van het niet voldoen aan de informatieverplichting een verwijt kan worden gemaakt. Daarbij is van betekenis dat het hier gaat om een voorschrift waarbij aan een betrokkene een actieve verplichting tot het verstrekken van informatie wordt opgelegd. In dat verband is van essentieel belang of de betrokkene ook subjectief een verwijt te maken valt van dat niet-nakomen. Voor de bevoegdheid de uitkering te herzien, geldt niet de eis dat betrokkene subjectief wist dat deze uren relevant waren voor het recht op uitkering, maar slechts dat het hem redelijkerwijs, geobjectiveerd, duidelijk moest zijn (zie o.a. CRvB 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH7780).

3.3.

Het Uwv heeft zich, zoals blijkt uit de informatie die verzoeker van het Uwv heeft verkregen, inmiddels op het standpunt gesteld dat subjectieve verwijtbaarheid aan de kant van verzoeker ontbreekt. Dit betekent dat niet aan alle elementen voor het opleggen van een boete is voldaan en dat het Uwv terecht bij het besluit van 16 april 2012 tot herroeping van de boete is overgegaan. De omstandigheid dat het Uwv zich thans op het standpunt stelt dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht verzoeker niet subjectief valt te verwijten, brengt - zoals uit 3.2 volgt - niet met zich dat het Uwv niet gehouden was de WW-uitkering van verzoeker te herzien.

3.4.

Zoals verzoeker ter zitting heeft erkend, heeft hij in de procedure die leidde tot de uitspraak van 16 mei 2012 alles naar voren gebracht wat van belang was, zodat, gelet op het onder 3.1 geschetste wettelijk kader, er geen aanleiding is die uitspraak te herzien.

3.5.

Hetgeen na de uitspraak van 16 mei 2012 is voorgevallen geeft evenmin aanleiding het oordeel van de Raad ten aanzien van de toetsing aan de handleiding te herzien. De herbeoordelingsoperatie en de in dit verband gehanteerde handleiding zien immers op de situatie dat onduidelijkheid bestond over het onderscheid tussen directe en indirecte uren. Als uitgangspunt geldt uitdrukkelijk dat de herziening en terugvordering niet worden teruggedraaid als de klant helemaal geen uren heeft opgegeven. Het ontbreken van de subjectieve verwijtbaarheid aan de kant van verzoeker die leidde tot de intrekking van de boete maakt dit niet anders.

3.6.

Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.

De stelling van verzoeker dat de redelijke termijn is aangevangen met het bezwaar van

18 maart 2008 en pas is geëindigd met deze uitspraak wordt niet gevolgd. Met het indienen van het verzoek om herziening op 26 februari 2013 is een nieuwe termijn aangevangen.

De Raad heeft ruim binnen de geldende termijn van twee jaar uitspraak gedaan, zodat van een schending van een redelijke termijn in deze procedure geen sprake is. Het verzoek om schadevergoeding dan wel om matiging van de terugvordering zal dan ook worden afgewezen.

5.

Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

wijst het verzoek om herziening af;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) S. Aaliouli