Home

Centrale Raad van Beroep, 04-12-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2800, 12-5682 TW

Centrale Raad van Beroep, 04-12-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2800, 12-5682 TW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 december 2013
Datum publicatie
16 december 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:2800
Zaaknummer
12-5682 TW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering toeslag. Niet alleen objectief maar ook subjectief valt een verwijt te maken van de schending van de inlichtingenverplichting.

Uitspraak

12/5682 TW

Datum uitspraak: 4 december 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 september 2012, 12/2091 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met het onderzoek in hoger beroep onder nummer 12/5684 WAO plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Strijbosch. Voor het Uwv is verschenen L. den Hartog. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst. In het hoger beroep onder nummer 12/5684 WAO wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving met ingang van 11 juni 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en vanaf 12 juni 1999 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Appellant heeft verzuimd het Uwv op de hoogte te stellen van het feit dat hij vanaf 1 juni 1999 een WAO-hiaatuitkering ontving van de N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken.

1.2. Bij besluit van 23 januari 2012 heeft het Uwv de toeslag met ingang van 1 februari 2002 ingetrokken en de over de periode van 1 februari 2002 tot en met 31 oktober 2011 betaalde toeslag tot een bedrag van € 16.572,85 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van

6 februari 2012 heeft het Uwv appellant wegens schending van de inlichtingenverplichting een boete opgelegd van € 660,-. Tegen beide besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

2.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - voor zover nog van belang - overwogen dat de door appellant aangevoerde omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten bieden om van terugvordering van de toeslag af te zien wegens een dringende reden. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant de inlichtingenverplichting neergelegd in artikel 12 van de TW niet nagekomen, nu hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn inkomsten uit een WAO-hiaatverzekering van invloed konden zijn op zijn recht op toeslag. De rechtbank is voorts van oordeel dat de boete terecht is opgelegd.

3.

In hoger beroep heeft appellant bestreden dat hem duidelijk had moeten zijn dat hij de uitkering op grond van de WAO-hiaatverzekering had moeten melden. Ter zitting heeft appellant gesteld dat het hem niet duidelijk was dat de WAO-hiaatverzekering geen particuliere verzekering betrof. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien, aangezien appellant en zijn gezin in acute financiële problemen zullen raken indien het door het Uwv gevorderde bedrag daadwerkelijk moet worden terugbetaald.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant toegelicht dat het hoger beroep is beperkt tot de terugvordering van de toeslag en de oplegging van de boete.

4.2.

Het Uwv is, gelet op artikel 20, eerste lid, van de TW, gehouden de onverschuldigd betaalde toeslag van appellant terug te vorderen. Van een dringende reden in de zin van artikel 20, vierde lid, van de TW om geheel of gedeeltelijk van terugvordering van de toeslag af te zien, is niet gebleken. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Daarvan is in het geval van appellant, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, niet gebleken. Bij de invordering dient het Uwv rekening te houden met de beslagvrije voet zodat appellant bij de terugbetaling aan het Uwv van hetgeen onverschuldigd is betaald, voldoende inkomen behoudt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.

4.3.

Het Uwv is op grond van artikel 14a van de TW verplicht een boete op te leggen aan de werknemer die de inlichtingenverplichting, zoals bedoeld in artikel 12 van de TW, niet nakomt. Op grond van artikel 12 van de TW was appellant gehouden het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.

4.4.

Het Uwv verwijt appellant dat hij het Uwv niet uit eigen beweging informatie heeft verschaft over de uitkering uit de WAO-hiaatverzekering. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het appellant duidelijk had moeten zijn dat deze inkomsten van invloed konden zijn op de (hoogte van de) toeslag. Een toeslag wordt immers slechts toegekend wanneer de uitkering en de eventuele andere inkomsten van de uitkeringsgerechtigde en diens partner zo laag zijn, dat het (gezamenlijke) inkomen onder een wettelijk vastgelegd minimum blijft. Bovendien blijkt zowel uit het door appellant in gevulde formulier ‟Aanvraag Toeslagenwet” als uit (de toelichting bij) het formulier ‟Opvragen gegevens” uitdrukkelijk dat de inkomsten van appellant uit de WAO-hiaatverzekering gevolgen kunnen hebben voor de toeslag. Dat bij appellant onduidelijkheid zou kunnen hebben bestaan over de vraag of de WAO-hiaatverzekering een particuliere verzekering betrof, wordt niet gevolgd. Duidelijk is dat sprake is van een door de werkgever gesloten verzekering, waartoe hij op grond van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst gehouden was en dat niet appellant voor zichzelf een verzekering heeft afgesloten. Het niet melden van de inkomsten uit deze verzekering aan het Uwv levert dan ook een doorlopende schending op van de op appellant rustende plicht om deze informatie uit eigen beweging aan het Uwv te melden.

4.5.

Het enkele feit dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, is niet voldoende voor het opleggen van een boete. Daartoe is ook vereist dat appellante ter zake van die overtreding subjectief een verwijt kan worden gemaakt (CRvB 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH7780). Bovendien zal, bij verwijtbaarheid, de boete moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarvan deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden van het geval.

4.6.

Uit hetgeen is overwogen onder 4.4 volgt dat appellant niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt valt te maken van de schending van zijn inlichtingenverplichting. Het bedrag van de boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellant. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat sprake is van een ernstige en langdurige overtreding van de inlichtingenplicht, waardoor ook de hoogte van het terug te vorderen bedrag is opgelopen.

4.7.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en

M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) Z. Karekezi

ew