Home

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2849, 12-4617 WWB

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2849, 12-4617 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 december 2013
Datum publicatie
18 december 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:2849
Zaaknummer
12-4617 WWB

Inhoudsindicatie

Beëindiging bijstand. Werkzaamheden als priester binnen de Hindoestaanse gemeenschap. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij de bijstand wenst te beëindigen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen aanleiding ziet appellant niet te houden aan de door hem afgelegde verklaring als neergelegd in het door hem ondertekende gespreksverslag. Geen onaanvaardbare druk. Geen medische omstandigheden dat appellant niet aan zijn verklaring kan worden gehouden.

Uitspraak

12/4617 WWB

Datum uitspraak: 17 december 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2012, 11/5523 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te[woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft met de gevoegde zaak 12/4618 WWB tussen dezelfde partijen plaatsgehad op 5 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Matadien. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier. Voorts is verschenen

A. Baksoellah, tolk. In de gevoegde zaak 12/4618 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving vanaf 24 juli 2009 bijstand, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

Appellant, daartoe schriftelijk uitgenodigd, heeft op 18 april 2011 op het kantoor van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam een gesprek gehad met E.P.[B.] en A. [L.], controlemedewerkers van de afdeling Bijzondere Onderzoeken. Tijdens dit gesprek heeft appellant antwoord gegeven op vragen over door hem verrichte werkzaamheden als priester binnen de Hindoestaanse gemeenschap. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij de bijstand wenst te beëindigen. Appellant heeft het op schrift gestelde verslag van dit gesprek ondertekend.

1.3.

Bij besluit van 19 april 2011 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van

1 mei 2011 beëindigd.

1.4.

Bij besluit van 9 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2011 ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen aanleiding ziet appellant niet te houden aan de door hem afgelegde verklaring als neergelegd in het door hem ondertekende gespreksverslag.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Appellant heeft zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In het door hem ondertekende gespreksverslag staat vermeld dat appellant op 18 april 2011 heeft verklaard:

“Ik begrijp van u dat mijn werkzaamheden als priester problemen geeft met mijn uitkering, vooral met betrekking tot de onduidelijkheid, tot mijn inkomsten als priester. Ik kan u daarom zeggen dat ik wil dat mijn uitkering wordt beëindigd. Ik wil geen problemen in mijn leven.”

4.2.

Appellant heeft betoogd dat hij niet gehouden kan worden aan de door hem afgelegde verklaring. Hij voert hiertoe aan dat tijdens het gesprek sprake is geweest van ontoelaatbare druk en dat de vraagstelling suggestief was. Hij heeft de impact van zijn verklaring niet doorzien, mede omdat geen tolk bij het gesprek aanwezig is geweest. De verklaring is hem niet voorgehouden. Hij heeft de verklaring alleen ondertekend omdat hij anders geen kopie van zijn verklaring mee naar huis kreeg. Geen rekening is gehouden met zijn medische omstandigheden. Bij brief van 12 mei 2011 heeft hij het college meegedeeld dat hij zijn verklaring intrekt.

4.3.

Volgens vaste rechtspraak (CRvB 26 januari 2012, LJN BV2512) mag in het algemeen van de juiste weergave van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Dat is in dit geval niet anders. Gelet op de door appellant ondertekende verklaring heeft hij uit eigen beweging een gemotiveerd verzoek gedaan om de bijstand te beëindigen. Dat het gesprek heeft plaatsgevonden in het kader van een nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand, maakt niet dat het college er niet van mocht uitgaan dat het verzoek van appellant niet overeenstemde met wat hij wilde. In wat appellant heeft aangevoerd, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat hij tijdens het gesprek niet begreep wat de gevolgen waren van zijn verzoek om de bijstand te beëindigen, noch dat hij die gevolgen niet kon overzien. Het gespreksverslag geeft daar geen blijk van. Aannemelijk is dat appellant enige druk heeft ervaren, maar er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant zijn verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. Dat, zoals appellant heeft aangevoerd, suggestieve vragen zijn gesteld, blijkt niet uit de op schrift gestelde verklaring waarin de vragen zijn uitgeschreven. Voorts is van belang dat appellant zijn verklaring na lezing heeft ondertekend. Het college heeft de stelling van appellant, dat een kopie van de verklaring alleen werd meegegeven na ondertekening van die verklaring, weersproken en gesteld dat directe afgifte van een kopie van de verklaring aan een betrokkene afhankelijk is van de stand waarin het onderzoek zich op dat moment bevindt. Evenmin bestaan aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant als gevolg van medische omstandigheden niet aan zijn verklaring kan worden gehouden. Hij heeft niet onderbouwd op grond van welke medische omstandigheden dit het geval zou moeten zijn. Tot slot is van belang dat, in het licht van vorenstaande, niet voorbij kan worden gegaan aan het tijdsverloop van ruim drie weken tussen het afleggen van de verklaring en het intrekken ervan. De beroepsgronden slagen niet.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R. Schut en

P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013.

(getekend) J.C.F. Talman

(getekend) A.C. Oomkens