Centrale Raad van Beroep, 25-06-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:779, 12-2583 WWB
Centrale Raad van Beroep, 25-06-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:779, 12-2583 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 juni 2013
- Datum publicatie
- 2 juli 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:779
- Zaaknummer
- 12-2583 WWB
Inhoudsindicatie
Intrekking bijstand. Schending van de medewerkingsverplichting.
Uitspraak
12/2583 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
1 april 2012, 11/9932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het college nader stukken ingediend en informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013. Appellante, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door mr. De Witte. Het college, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart.
OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving vanaf 13 juni 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), die ten tijde hier van belang was berekend naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een toeslag van 20%.
In het kader van het project ‟Haagse Pand Brigade” is op 5 oktober 2011 omstreeks 19.50 uur een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan de woning van appellante op het adres [adres 1] in ’s-Gravenhage. Aan dit huisbezoek hebben ambtenaren van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) en de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (DSZW) van de gemeente ’s-Gravenhage deelgenomen. Een van de ambtenaren was een vrouw. Over de bevindingen van dit huisbezoek hebben de ambtenaren van de DSO en de DSZW rapport uitgebracht.
Tijdens dit huisbezoek zijn in de woning twee dochters van appellante aangetroffen waarover appellante heeft verklaard dat zij tijdelijk bij haar verblijven en dat haar dochters hun kleding, boeken en persoonlijke spullen zoals make-up en verzorgingsartikelen op haar adres hebben. Voorts was op dat moment een man aanwezig, door appellante aangeduid als haar neef, die niet bereid was zich te legitimeren. Bij bezichtiging van de woning zijn in de woonkamer verschillende stapels post en administratie waargenomen. Appellante heeft verklaard dat de post vooral van haar is en dat er ook wat van haar dochters tussen ligt. Appellante heeft, desgevraagd, enkele brieven met haar naam en adres laten zien, maar was niet bereid de hele stapel te laten doornemen. In de badkamer zijn aftershave en deodorant voor mannen aangetroffen, die volgens appellante van haar zoon en neef zijn. In één van de twee slaapkamers zijn op het bed meerdere brieven en in een kast herenkleding aangetroffen, die volgens opgave van appellante van haar zoon zijn. Tijdens de bezichtiging van deze slaapkamer kwam een jongeman de woning binnen, die appellante voorstelde als haar zoon. De zoon heeft verklaard dat hij dakloos is, voornamelijk bij zijn vader verblijft, maar af en toe ook bij appellante en dat hij het adres van appellante voor wat betreft zijn bankzaken als postadres gebruikt.
Na de bezichtiging van de woonkamer, de keuken, de badkamer en de beide slaapkamers is appellante verzocht de meterkast te openen. Appellante heeft aan dit verzoek in zoverre gehoor gegeven dat zij de deur van de meterkast heeft geopend en direct daarna heeft gesloten. Een ambtenaar van de DSO heeft nog kunnen waarnemen dat in de meterkast meerdere gevulde plastic tassen aanwezig waren. Appellante was niet bereid de meterkast opnieuw ter bezichtiging te openen onder vermelding dat het privé is. In deze opstelling heeft appellante volhard, ook nadat haar was meegedeeld dat het niet verder willen meewerken aan het huisbezoek gevolgen kan hebben voor haar bijstand. Van de geboden bedenktijd van
minuten wilde appellante geen gebruik maken. De ambtenaren van de DSO en de DSZW hebben vervolgens de woning van appellante verlaten. Deze ambtenaren hebben nadien aan de hand van een opgevraagde foto vastgesteld dat de man, die in de woning van appellante is aangetroffen, de vader van de kinderen van appellante is.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 5 oktober 2011 ingetrokken op de grond dat zij ondanks herhaald verzoek en het aanbieden van een hersteltermijn geen medewerking heeft verleend aan de afronding van het huisbezoek aan haar woning. Bij besluit van 27 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat door de weigering toegang te verlenen tot de meterkast, waar diverse verzegelde plastic tassen lagen opgeslagen, het recht op bijstand van appellante niet kan worden vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Appellante bestrijdt dat de weigering om te meterkast te laten bekijken een voldoende reden vormt om de bijstand in te trekken. Een ambtenaar van de DSO wilde in de meterkast kijken om de zegels van de elektriciteitsmeter te controleren. Doordat appellante op grond van de WWB verplicht was haar medewerking te verlenen aan het huisbezoek op straffe van intrekking van haar bijstand diende zij ook haar medewerking te verlenen aan onderzoeken van andere gemeentelijke diensten, die niets van doen hebben met de bijstand van appellante. Volgens appellante wordt op die wijze oneigenlijk gebruik gemaakt van de bevoegdheden op basis van de WWB. Bovendien was de inhoud van de meterkast niet van belang voor het recht op bijstand.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 53a, tweede lid, van de WWB (tekst tot 1 januari 2013) bepaalt dat het college bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand.
Indien de belanghebbende de inlichtingen- of medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
4.4. Tussen partijen is niet langer in geschil dat tijdens het onverplicht aangevangen huisbezoek op 5 oktober 2011 een redelijke grond is ontstaan om de juistheid van de door appellante verstrekte informatie door middel van voortzetting van het huisbezoek te verifiëren, zodat van appellante in beginsel redelijkerwijs kon worden verlangd dat zij hieraan haar medewerking zou verlenen. Evenmin is in geschil dat aan appellante ondubbelzinnig duidelijk is gemaakt dat haar weigering om medewerking te verlenen aan voortzetting van het huisbezoek - anders dan bij aanvang daarvan - gevolgen zou kunnen hebben voor haar recht op bijstand en dat appellante heeft geweigerd mee te werken aan een verdere bezichtiging van de meterkast.
Appellante heeft gesteld dat de ambtenaar van de DSO de meterkast uitsluitend wilde bezichtigen om de verzegeling van de elektriciteitsmeter te controleren, wat niets van doen heeft met haar bijstand. Het college heeft dit onder verwijzing naar de gedingstukken bestreden. De betreffende ambtenaar van de DSO heeft in de opgestelde voortgangsrapportage vermeld dat appellante hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om de meter te kunnen beoordelen, maar ook dat zij geweigerd heeft de goederen en tassen in de meterkast te tonen aan de ambtenaar van de DSZW omdat dit privé is. Deze rapportage komt overeen met de rapportage van klantmanager M.W. Sutorius van 11 oktober 2011, waaruit valt af te leiden dat appellante kenbaar heeft gemaakt dat zij heeft geweigerd een tas in de meterkast te laten inzien, omdat daarin een aantal persoonlijke (vrouwelijke) zaken zaten die zij liever niet aan de mannelijke collega wilde laten zien. In het bezwaarschrift heeft appellante aangevoerd dat de medewerkers bij het huisbezoek in de dozen/tassen die in de meterkast stonden wilden kijken, dat zij heeft meegedeeld dat daarin privéspullen zaten, vrouwenspullen zoals haar ondergoed en maandverband, en dat zij niet wilde dat een man daarin zou gaan kijken. Gelet op deze gegevens heeft het college aannemelijk gemaakt dat de beoogde verdere bezichtiging van de meterkast niet uitsluitend controle van de verzegeling van de meters betrof, maar mede gericht was op inzage van tassen en/of dozen die in de meterkast zijn waargenomen. Dit betekent tevens dat de rapportage van de ambtenaar van de DSZW dat de bezichtiging van de meterkast door haar collega van de DSO betrekking had op de verzegeling van de meter niet volledig is en dat die bezichtiging een ruimer oogmerk had dan wel had gekregen nadat in de meterkast tassen en/of dozen waren waargenomen.
Gelet op de bij het huisbezoek aangetroffen situatie kon de inhoud van de tassen in de meterkast van belang zijn voor het recht op bijstand van appellante. Uit 4.5 volgt dat de ambtenaren het verzoek om verdere bezichtiging van de meterkast ook met het oog daarop hebben gedaan. Bovendien kan het opnemen van de meterstanden van belang zijn voor de beoordeling van energie- en waterverbruik in een woning, hetgeen een aanwijzing kan vormen of de woning wordt bewoond en, zo ja, door hoeveel personen. Dergelijke informatie is onmiskenbaar van belang voor het recht op bijstand of de hoogte daarvan. Daarom is van oneigenlijk gebruik van onderzoeksbevoegdheden geen sprake. Nu, zoals uit 4.4 volgt, op dat moment een redelijke grond bestond voor het huisbezoek, was appellante gehouden aan die verdere bezichtiging mee te werken.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 27 september 2007, LJN BB6239) kan alleen een zeer dringende reden een rechtvaardigingsgrond vormen om onmiddellijke uitvoering of voortzetting van een huisbezoek te weigeren. Appellante had geen gerechtvaardigde reden om de verdere bezichtiging van de meterkast te weigeren. Daartoe is van belang dat appellante had kunnen verzoeken dat alleen de vrouwelijke ambtenaar van de DSZW de inhoud van de tassen en/of dozen in de meterkast zou bekijken. Deze ambtenaar had dan kunnen beoordelen of, zoals appellante ter zitting heeft gesteld, de inhoud daarvan niet van belang was voor het recht op bijstand of de hoogte van de bijstandsuitkering van appellante. Daarmee is gegeven dat de voortijdige beëindiging van het huisbezoek aan appellante is toe te rekenen.
Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellante met ingang van 5 oktober 2011 in te trekken op de grond dat door de schending van de medewerkingsverplichting het recht op bijstand met ingang van die dag niet is vast te stellen. Tegen de wijze waarop het college van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, heeft appellante geen zelfstandige beroepsgronden ingediend.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.F. Bandringa en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.T.P. Pot
sg