Centrale Raad van Beroep, 09-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:898, 11-5414 WWB
Centrale Raad van Beroep, 09-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:898, 11-5414 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 juli 2013
- Datum publicatie
- 11 juli 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:898
- Zaaknummer
- 11-5414 WWB
Inhoudsindicatie
Het is niet aan appellante, maar aan het college om te bepalen of een onderzoek door een psychiater noodzakelijk is om de psychische belastbaarheid van appellante vast te stellen. Door het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van appellante tot scholing of een andere activiteit kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was gehouden de bijstand van appellante te verlagen.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
11/5414 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 augustus 2011, 11/288 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 mei 2013, waar partijen niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt sinds 1 augustus 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Voor haar gelden de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
Bureau Bijzondere Doelgroepen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Utrecht heeft appellante aangemeld bij Wesseling Arbeidsintegratie (Wesseling) voor een re-integratietraject.
Op 15 juli 2010 heeft Wesseling een voorzieningplan opgesteld. Dit plan voorziet in een keuring door een arbo-arts en een psychiater om de lichamelijke en psychische belastbaarheid van appellante vast te stellen.
Op 22 juli 2010 heeft appellante geweigerd het voorzieningplan te ondertekenen.
Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft het college de bijstand met ingang van 1 september 2010 met 100% gedurende een maand verlaagd op de grond dat appellante niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar haar mogelijkheden om via scholing of andere activiteiten de kansen te vergroten om zelf in de kosten van levensonderhoud te voorzien.
Bij besluit van 6 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 augustus 2010 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe in de aangevallen uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het college als verweerder, onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder het medisch onderzoek niet had mogen laten opnemen in het voorzieningenplan. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot het laten opnemen van het medisch onderzoek in het voorzieningenplan op grond van de volgende door hem aangevoerde aanknopingspunten. Eiseres is een hoog opgeleid persoon en is sinds 2004 dakloos. Eiseres ontvangt vanaf haar tweeëntwintigste een uitkering en heeft vanaf dat moment geen langdurige dienstverbanden gehad. Eiseres heeft weinig werkervaring en een grote afstand tot de arbeidsmarkt; zij stelt geen reële doelen. Ook de manier van communiceren door eiseres tijdens verschillende gesprekken met verweerder heeft ertoe geleid dat verweerder de verplichting tot het medisch onderzoek heeft laten opnemen in het voorzieningenplan. Gelet op het voorgaande is verweerder van mening dat er persoonlijke problemen zijn die aan arbeidsinschakeling van eiseres in de weg staan. Volgens verweerder is er een psychiatrisch onderzoek nodig is om te onderzoeken wat de lichamelijke en psychische belastbaarheid van eiseres is. Zo kan worden beoordeeld of eiseres al dan niet beperkingen heeft en in hoeverre deze beperkingen haar kunnen belemmeren om bepaalde vormen van werk uit te voeren. De rechtbank is van oordeel dat er geen verplichting bestaat voor verweerder om zijn keuze voor een medisch onderzoek te onderbouwen met medische gegevens. Een dergelijke verplichting vloeit niet voorts uit de wet of jurisprudentie. In het geval van eiseres is het juist voor verweerder niet mogelijk medische gegevens te dragen, omdat eiseres consequent weigert medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.”
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
De beroepsgrond dat ieder medisch argument ontbreekt voor een onderzoek door een psychiater slaagt niet. Het is niet aan appellante, maar aan het college om te bepalen of een onderzoek door een psychiater noodzakelijk was om de psychische belastbaarheid van appellante vast te stellen. Gelet op de hiervoor aangehaalde overweging uit de aangevallen uitspraak waren er voldoende aanknopingspunten voor het college een onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van appellante te laten verrichten, waarbij ook haar psychische gesteldheid zou moeten worden betrokken.
Gelet op wat onder 4.1 is overwogen, kan van het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van appellante tot scholing of andere activiteiten niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hieruit vloeit voort dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand van appellante overeenkomstig de Verordening maatregelen inkomensvoorzieningen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK te verlagen. Tegen de zwaarte van de opgelegde verlaging heeft appellante geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
Uit 4.1. en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en W.F. Claessens en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Sahin
JvC