Centrale Raad van Beroep, 05-03-2013, BZ3196, 11/5291 WWB + 11/5292 WWB
Centrale Raad van Beroep, 05-03-2013, BZ3196, 11/5291 WWB + 11/5292 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 maart 2013
- Datum publicatie
- 6 maart 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3196
- Zaaknummer
- 11/5291 WWB + 11/5292 WWB
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering bijstand. Hennepkwekerij. De onderzoeksbevindingen van de politie bieden voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ten minste één oogst heeft plaatsgehad. Appellant zich terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene op 1 november 2009 met de (voorbereiding van de) hennepkwekerij is gestart.
Uitspraak
11/5291 WWB, 11/5292 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 augustus 2011, 10/1566 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (appellant)
(betrokkene 1) en (betrokkene 2) te [woonplaats]
Datum uitspraak 5 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013, waarbij betrokkene 2 niet is verschenen en voor betrokkene 1 is verschenen mr. S.N.J. Dohmen, kantoorgenoot van mr. Boonen. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkenen ontvingen bijstand sinds 2 september 1996, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Op 9 februari 2010 heeft de politie in de garage van betrokkenen achter hun woonwagen een volledig ingerichte hennepplantage aangetroffen. Daarbij werden 220 planten van ongeveer twee en een halve week oud met bijbehorende apparatuur, waaronder zestien assimilatielampen, aangetroffen. Een fraudemedewerker van energiebedrijf Enexis heeft na een zogeheten netwerkmeting geconstateerd dat sprake was van stroomafname buiten de meter om. Betrokkene 1 heeft op 9 februari 2010 tegenover de politie onder meer verklaard dat zij een hennepplantage is begonnen vanwege haar financiële situatie. Zij heeft voorts verklaard dat zij in contact is gekomen met een persoon die hier ervaring mee had, dat zij ongeveer vier of vijf weken geleden met de plantage is begonnen en dat er nog geen oogst heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de sociale recherche van de gemeente Heerlen een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkenen verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht en is betrokkene 1 gehoord. Sociaal rechercheur [K.] heeft een berekening gemaakt van de benadeling van de gemeente Heerlen. [K.] is er op grond van de processen-verbaal van de politie bij zijn berekening van uitgegaan dat betrokkene 1 ten minste één oogst heeft gehad. Uitgaande van een kweekcyclus van tien weken en een voorbereidingsfase van twee weken conform de standaardberekeningen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, heeft [K.] de ingangsdatum van bedrijfsvoering van de hennepplantage vastgesteld op 1 november 2009. Met betrekking tot de stroomafname buiten de meter om is op 11 februari 2010 door Enexis een schadebedrag aan betrokkenen in rekening gebracht, berekend over een periode van 91 dagen voorafgaand aan 9 februari 2010. De bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche zijn vastgelegd in een rapport van 6 april 2010.
1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor appellant aanleiding geweest om bij besluit van 7 april 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2010 (bestreden besluit), de bijstand van betrokkenen met ingang van 1 november 2009 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 tot een bedrag van € 2.409,82 van hen terug te vorderen. Appellant heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene 1 zich in deze periode heeft beziggehouden met de inrichting en exploitatie van een hennepplantage, welke activiteiten gemeld hadden moeten worden aan appellant. Door dit na te laten hebben betrokkenen de inlichtingenverplichting geschonden en is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door betrokkenen ingestelde beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de intrekking over de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 betreft alsmede de terugvordering over die periode en het besluit van 7 april 2010 in zoverre herroepen. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het standpunt van appellant dat betrokkene 1, omdat er ten minste één keer eerder is geoogst, op 1 november 2009 met de (voorbereiding) van de hennepkwekerij is gestart, een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert. Aangenomen moet worden dat betrokkene 1 niet eerder dan op 1 januari 2010 met de hennepkwekerij is begonnen, aldus de rechtbank.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het, gelet op de bevindingen van de politie, aannemelijk is dat er één oogst heeft plaatsgevonden, en dat betrokkene 1 op 1 november 2009 is begonnen met de hennepkwekerij. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft appellant in hoger beroep nog enkele processen-verbaal van de politie overgelegd, alsmede een berekening van Enexis van het illegale stroomverbruik over de periode van 91 dagen voorafgaand aan 9 februari 2010.
4. Betrokkene 1 heeft in het verweerschrift weersproken dat er voor 9 februari 2010 al een keer was geoogst. De door de politie aangetroffen sporen, zoals kalkafzetting op de potten en op de vijverfolie en de lichte vervuiling van de koolstoffilters, wijzen weliswaar op eerder gebruik, maar dat betekent nog niet dat die productiemiddelen ook ter plekke zijn gebruikt. Betrokkene 1 heeft immers verklaard dat gebruik is gemaakt van gebruikte, tweedehands spullen. Er is geen aanleiding om haar verklaring niet als uitgangspunt te hanteren. Zij heeft verzocht het hoger beroep van appellant ongegrond te verklaren.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Vaststaat dat op 9 februari 2010 in de garage behorende bij de woonwagen van betrokkenen een professionele hennepplantage is aangetroffen met 220 planten, die door betrokkene 1 werd geëxploiteerd. Ook staat vast dat betrokkenen van de activiteiten ten aanzien van de hennepkwekerij geen mededeling hebben gedaan aan appellant. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er vòòr de ontmanteling op 9 februari 2010 al een keer was geoogst.
5.2. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat de fraudemedewerker van Enexis weliswaar heeft vastgesteld dat sprake was van stroomafname buiten de meter om, maar hij heeft op basis van de bevindingen van de politie aangenomen dat er ten tijde van de ontmanteling een oogst heeft plaatsgevonden. Vervolgens is het schadebedrag schattenderwijs berekend over
91 dagen voorafgaand aan de ontmanteling op 9 februari 2010. Omdat de aanname van Enexis dat er één oogst is geweest niet berust op eigen onderzoek, is de berekening van Enexis niet bruikbaar ter onderbouwing van het standpunt dat er een oogst heeft plaatsgevonden.
5.3. Appellant is voor de vaststelling dat sprake was van in ieder geval één oogst uitgegaan van de bevindingen, neergelegd in de processen-verbaal van de politie. Daaruit komt naar voren dat op de onderzijde van de aangetroffen plantenpotten een lichte kalkafzetting te zien was. Ook de vijverfolie onder de plantenpotten was bedekt met een laagje kalkafzetting, hetgeen duidt op gebruik. De omhulsels van alle aanwezige koolstoffilters waren licht vervuild. Bij het verplaatsen van de band, waaraan een koolstoffilter was opgehangen, is een licht kleurverschil geconstateerd. Gelet op het vorenstaande bieden de onderzoeksbevindingen van de politie voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ten minste één oogst heeft plaatsgehad. Appellant heeft op basis van dit uitgangspunt en op grond van de onder 1.2 genoemde standaardberekeningen, zich terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene op 1 november 2009 met de (voorbereiding van de) hennepkwekerij is gestart. De omstandigheid dat de verbalisant heeft geconstateerd dat de reflectoren van de assimilatielampen geen laag stof bevatte is, anders dan betrokkene 1 meent, onvoldoende om anders te oordelen.
5.4. Betrokkene 1 heeft betoogd dat de periode van exploitatie van de hennepkwekerij te kort was om een oogst voort te brengen. Zij heeft echter geen concrete en verifieerbare gegevens verstrekt of getuigenverklaringen ingebracht over de aanvang van de exploitatie en de aard en de omvang van de verrichte werkzaamheden. Over de herkomst van de productiemiddelen heeft zij evenmin gegevens verstrekt. Aan haar stelling dat die tweedehands waren en dat om die reden de sporen, zoals kalkaanslag, mogelijk elders ontstaan kunnen zijn door eerder gebruik op een andere plaats, wordt dan ook voorbij gegaan. Betrokkene 1 heeft evenmin een administratie bijgehouden en heeft daarmee met betrekking tot het kunnen vaststellen van de periode van exploitatie van een hennepplantage een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen geheel voor rekening en risico van betrokkenen dienen te blijven.
5.5. Uit 5.1 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 8 september 2010 ongegrond verklaren.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 8 september 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) R. Scheffer
HD