Home

Centrale Raad van Beroep, 09-04-2013, BZ6745, 12/1125 WWB + 12/3638 WWB

Centrale Raad van Beroep, 09-04-2013, BZ6745, 12/1125 WWB + 12/3638 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 april 2013
Datum publicatie
11 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6745
Zaaknummer
12/1125 WWB + 12/3638 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking bijstand. Gezamenlijke huishouding? Schending inlichtingenverplichting. Kamerbewoning. De toestemming van [v. D.] was voldoende voor het rechtmatig kunnen binnentreden in de woning, behoudens de door appellant gehuurde kamer. Appellant heeft toestemming verleend voor het afleggen van een bezoek aan zijn kamer, voordat dit bezoek plaatsvond. Geen aanleiding om de bevindingen van het bezoek aan zijn kamer buiten beschouwing te laten. Woonachtig op hetzelfde adres. De bevindingen tijdens de bezoeken aan de kamers van [v. D.] en appellant, in onderlinge samenhang bezien, leveren een toereikende grondslag op voor de conclusie dat aan het criterium van wederzijdse zorg werd voldaan.

Uitspraak

12/1125 WWB en 12/3638 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 18 januari 2012, 11/4488 (aangevallen uitspraak 1) en 10 mei 2012, 11/6344 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

Datum uitspraak 9 april 2013.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Aerts, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 26 februari 2013. Voor appellant is verschenen mr. Aerts. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving met ingang van 26 januari 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij huurde een kamer in een woning op het adres [adres 1] te [naam gemeente 1]. Dit adres is door mevrouw [v. D.] als haar woonadres opgegeven bij haar aanvraag om een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren. Uit door [v. D.] overgelegde gegevens is gebleken dat via haar bankrekening een transactie is verricht ten behoeve van appellant. In het dossier van appellant is een huurcontract aangetroffen waarin staat dat hij zijn kamer huurt van [v. D.]. Hierdoor is bij het college het vermoeden gerezen dat [v. D.] haar kamer mogelijk onderverhuurt en niet woont op het door haar opgegeven adres. Hierin hebben medewerkers van de dienst sociale zaken van de gemeente Tilburg (dienst) aanleiding gezien voor een onderzoek naar haar woon- en leefsituatie. In dat kader is op 14 april 2011 een gesprek met [v. D.] gevoerd en aansluitend een bezoek afgelegd aan haar kamer in de woning op het door haar opgegeven adres. Appellant was daarbij aanwezig. Tijdens het bezoek aan [v. D.] is bij de medewerkers van de dienst het vermoeden ontstaan dat appellant en [v. D.] een gezamenlijke huishouding voeren, waarna deze medewerkers, in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand, ook een bezoek hebben afgelegd aan de kamer van appellant.

1.2. De bevindingen van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand zijn neergelegd in een rapport van 21 april 2011. Hierin heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van 29 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juli 2011 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellant met ingang van 14 april 2011 in te trekken. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting het college niet heeft meegedeeld dat hij een gezamenlijke huishouding voert met [v. D.].

1.3. Bij besluit van 11 mei 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 oktober 2011 (bestreden besluit 2), is appellant met ingang van de datum van zijn aanvraag om bijstand, te weten 3 mei 2011, bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande, waarbij [v. D.] als zijn niet rechthebbende partner is aangemerkt.

2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de bevindingen tijdens het bezoek aan de kamer van [v. D.] niet hadden mogen worden betrokken bij de beoordeling van zijn recht op bijstand en dat de bevindingen van het bezoek aan zijn kamer buiten beschouwing moeten blijven, omdat hij pas toestemming heeft gegeven voor het bezoek toen dat al bezig was. Appellant heeft er in dit verband voorts nog op gewezen dat de strikte scheiding tussen het onderzoek naar zijn woonsituatie en die van [v. D.] illusoir is. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij geen gezamenlijke huishouding met [v. D.] heeft gevoerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Wat betreft de intrekking loopt de te beoordelen periode van 14 april 2011 tot en met 29 april 2011. Wat betreft de besluitvorming die ziet op de aanvraag loopt de te beoordelen periode van 3 mei 2011 tot en met 11 mei 2011.

4.2. Uit de in 1.1 beschreven gang van zaken blijkt dat de dienst in eerste instantie uitsluitend een onderzoek had ingesteld naar de woonsituatie van [v. D.] en pas later, naar aanleiding van de bevindingen tijdens het bezoek aan haar kamer, een onderzoek naar de woonsituatie van appellant. Niet valt in te zien dat de bevindingen tijdens het bezoek aan de kamer van [v. D.] niet zouden mogen worden betrokken bij de beoordeling van het recht op bijstand van appellant.

4.3. Niet in geschil is, en ook de Raad gaat daarvan uit, dat in de hierna onder 4.7 vermelde bevindingen van het bezoek aan de kamer van [v. D.], een redelijke grond is gelegen voor het bezoek aan de kamer van appellant. De stelling van appellant dat de dienst hem ten onrechte pas voorafgaand aan het bezoek aan zijn kamer om toestemming voor dat bezoek heeft gevraagd faalt. Zoals de Raad eerder in een situatie van kamerbewoning heeft overwogen (CRvB 3 december 2012, LJN BY4503), is voor het binnentreden de toestemming van één bewoner in beginsel voldoende. Dit betreft niet de in die woning afzonderlijke en afsluitbare gedeelten, bestemd tot exclusief woongebruik van de andere bewoners. De toestemming van [v. D.] was dan ook voldoende voor het rechtmatig kunnen binnentreden in de woning, behoudens de door appellant gehuurde kamer. Uit het onderzoeksrapport van 21 april 2011 blijkt dat appellant toestemming heeft verleend voor het afleggen van een bezoek aan zijn kamer, voordat dit bezoek plaatsvond. In de stelling van appellant dat hij die toestemming heeft verleend omdat hij zich overrompeld voelde door de betrokken medewerkers van de dienst is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de bevindingen van het bezoek aan zijn kamer buiten beschouwing moeten blijven. De rechtbank heeft dan ook de onderzoeksbevindingen terecht bij de beoordeling van de bestreden besluiten betrokken.

4.4. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

4.5. Vaststaat dat appellant en [v. D.] in de van belang zijnde periodes woonachtig waren op hetzelfde adres waarmee aan het criterium van hoofdverblijf in dezelfde woning is voldaan.

4.6. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.

4.7. De bevindingen tijdens de bezoeken aan de kamers van [v. D.] en appellant, in onderlinge samenhang bezien, leveren een toereikende grondslag op voor de conclusie dat in de hier van belang zijnde periodes aan het criterium van wederzijdse zorg werd voldaan. Appellant heeft tijdens het huisbezoek aan de kamer [v. D.] verklaard dat hij, als hij in [naam gemeente 1] verblijft, gebruik maakt van de kamer van [v. D.]. Zo maakt hij gebruik van haar laptop en kijken ze gezamenlijk tv op haar kamer. Bij [v. D.] zijn gerechten aangetroffen die appellant voor beiden heeft gekookt. Appellant en [v. D.] hebben verklaard samen te eten als appellant aanwezig is. [v. D.] is gedurende het bezoek aan haar kamer bijgestaan door appellant, die vragen van de ambtenaren voor haar heeft beantwoord. Ook in telefoongespreken op 5 april 2011 en - voorafgaand aan het huisbezoek op - 14 april 2011 is appellant opgetreden als haar woordvoerder en heeft hij meegedeeld dat hij haar bijstaat. Appellant mag gebruikmaken van de kamer [v. D.], zonder dat hij daarvoor een vergoeding verschuldigd is.

4.8. Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat appellant en [v. D.] in de van belang zijnde periodes een gezamenlijke huishouding met elkaar hebben gevoerd.

4.9. Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en W.F. Claessens en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2013.

(getekend) C. van Viegen

(getekend) M. Sahin

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH

’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

HD