Home

Centrale Raad van Beroep, 19-04-2013, BZ8062, 11-2745 ZW

Centrale Raad van Beroep, 19-04-2013, BZ8062, 11-2745 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 april 2013
Datum publicatie
23 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8062
Zaaknummer
11-2745 ZW

Inhoudsindicatie

Dagloon ZW-uitkering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagloon in overeenstemming met het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) is vastgesteld op basis van de in het refertejaar genoten verdiensten tot zijn ziekmelding. Appellant is terecht aangemerkt als starter als bedoeld in artikel 6 van het Besluit, met als eerste in aanmerking te nemen werkdag 31 augustus 2009. Artikel 6 van het Besluit biedt geen aanknopingspunten om appellant bij de aanvang van zijn nieuwe werkzaamheden in februari 2010 nogmaals als starter aan te merken. Artikel 6, eerste lid, van het Besluit heeft (uitsluitend) betrekking op degene die vanaf de aanvang tot en met de eerste volle maand van het refertejaar in het geheel geen loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen (zie ook LJN BM8090). Appellant heeft in die situatie verkeerd. Noch de tekst van artikel 6 van het Besluit noch de strekking daarvan bieden aanknopingspunten om af te wijken van de daarin neergelegde regeling dat rekening dient te worden gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start van de werkzaamheden in het refertejaar - in het onderhavige geval: 31 augustus 2009 - heeft ontvangen. Dat appellant na 6 september 2009 gedurende een periode van bijna vijf maanden in het refertejaar niet heeft gewerkt leidt, gelet op de duidelijke tekst van artikel 6 van het Besluit, niet tot een ander oordeel.

Uitspraak

11/2745 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2011, 10/8577 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 19 april 2013

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Namens appellant is mr. De Witte verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1 Appellant heeft vanaf eind augustus 2009 gedurende een week gewerkt. In februari 2010 is appellant in een nieuwe arbeidsverhouding gestart. Hij is met ingang van 12 juli 2010 ziek gemeld. Aan appellant is met ingang van 14 juli 2010 ziekengeld verstrekt, gebaseerd op een dagloon van € 53,26.

2. Bij de aangevallen uitspraak - voor zover in hoger beroep van belang - heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 22 november 2010, waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - het dagloon op € 53,26 heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het dagloon in overeenstemming met het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) is vastgesteld op basis van de in het refertejaar van 21 juni 2009 tot en met 20 juni 2010 genoten verdiensten in de perioden 31 augustus 2009 tot en met 6 september 2009 ([naam B.V.]) en van 1 februari 2010 (lees: 8 februari 2010) tot zijn ziekmelding ([naam bedrijf]). Appellant is terecht aangemerkt als starter als bedoeld in artikel 6 van het Besluit, met als eerste in aanmerking te nemen werkdag 31 augustus 2009. Artikel 6 van het Besluit biedt geen aanknopingspunten om appellant bij de aanvang van zijn nieuwe werkzaamheden in februari 2010 nogmaals als starter aan te merken.

3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Volgens appellant vloeit zijn recht op ziekengeld voort uit de in februari 2010 opnieuw aangevangen verzekering, zodat uitsluitend met het in dienst van [naam bedrijf] genoten inkomen rekening moet worden gehouden, gedeeld door het aantal daar gewerkte dagen. Deze benadering acht hij overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat ingevolge artikel 9 van het Besluit bij meer dienstbetrekkingen bij het vaststellen van het dagloon slechts in aanmerking wordt genomen het loon uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan de werknemer arbeidsongeschikt of werkloos is geworden en het loon uit de overige dienstbetrekkingen naar de mate waarin die laatste dienstbetrekking daarvoor in de plaats is gekomen.

3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Hij heeft erkend dat de dagloonberekening voor appellant ongunstig uitpakt, maar hij komt bij een juiste toepassing van artikel 6 van het Besluit, mede gelet op de Nota van Toelichting, niet tot een ander resultaat.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De rechtbank heeft op juiste gronden gemotiveerd waarom het beroep van appellant niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank geheel. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn ook door appellant genoemde uitspraak van 3 juni 2010, LJN BM8090, heeft artikel 6, eerste lid, van het Besluit (uitsluitend) betrekking op degene die vanaf de aanvang tot en met de eerste volle maand van het refertejaar in het geheel geen loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen. Appellant heeft in die situatie verkeerd. Noch de tekst van artikel 6 van het Besluit noch de strekking daarvan bieden aanknopingspunten om af te wijken van de daarin neergelegde regeling dat rekening dient te worden gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start van de werkzaamheden in het refertejaar - in het onderhavige geval: 31 augustus 2009 - heeft ontvangen. Dat appellant na 6 september 2009 gedurende een periode van bijna vijf maanden in het refertejaar niet heeft gewerkt leidt, gelet op de duidelijke tekst van artikel 6 van het Besluit, niet tot een ander oordeel.

4.2. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 3 juni 2010 eveneens heeft overwogen strekt artikel 9, eerste lid, van het Besluit ertoe dat gelijktijdig lopende dienstbetrekkingen (voor de toepassing van de Werkloosheidswet, maar dit geldt ook voor een uikering op grond van de Ziektewet) gescheiden worden behandeld om dubbeltelling te voorkomen, maar is dat uitgangspunt van artikel 9 van het Besluit niet van invloed op het begrip starter, als bedoeld in artikel 6 van het besluit. Ook het beroep op artikel 9 van het Besluit faalt dus.

5. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2013.

(getekend) M. Greebe

(getekend) J.R. Baas

NW