Home

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2013, BZ8357, 11-6781 ZW

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2013, BZ8357, 11-6781 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 april 2013
Datum publicatie
25 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8357
Zaaknummer
11-6781 ZW

Inhoudsindicatie

Beroep niet-ontvankelijk. Betrokkene had geen procesbelang bij de beoordeling van zijn bij de rechtbank ingestelde beroep.

Uitspraak

11/6781 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

1 november 2011, 11/3657 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[A. te B.] (betrokkene)

Datum uitspraak 24 april 2013.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 maart 2013. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene was sedert november 2006 als sloper in dienst van [naam werkgever]. Naar aanleiding van betrokkenes ziekmelding heeft appellant hem bij besluit van 20 mei 2011 per 1 april 2011 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.

1.2. Bij besluit van 6 juni 2011 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat hij heeft vastgesteld dat betrokkene, in de periode dat hij ziek was, met zijn werkgever is overeengekomen om het dienstverband met ingang van 1 april 2011 te beëindigen. Op grond daarvan heeft appellant besloten om vanaf 29 mei 2011 geen ziekengeld meer uit te keren en het onverschuldigd betaalde ziekengeld over de periode 1 april 2011 tot en met 29 mei 2011 van betrokkene terug te vorderen.

1.3. Bij besluit van 6 juli 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het door [naam werkgever]. ingediende bezwaar tegen het besluit van 6 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de (ex-)werkgever geen belanghebbende is nu het besluit van 6 juni 2011 geen rechtsgevolgen voor haar heeft. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigden en appellant opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit het bezwaarschrift blijkt dat ook namens betrokkene bezwaar is gemaakt en dat appellant ten onrechte niet op het bezwaar van betrokkene heeft beslist. Volgens de rechtbank was betrokkene door appellant op het verkeerde been gezet en heeft zij betrokkene om die reden ontvangen in zijn beroep. Ten materiële was de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een akkoord gaan met ontslag tijdens ziekte, aangezien betrokkene pas op 6 of 7 maart 2011 ziek geworden is en hij al op 1 maart 2011 met zijn werkgevers overeengekomen was het dienstverband met ingang van 1 april 2011 te beëindigen.

3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak betwist. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling.

4. Hangende het hoger beroep heeft appellant bij brief van 20 december 2011 nadere stukken in het geding gebracht. Uit deze stukken blijkt dat betrokkene op 5 juli 2011 zelf bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2011. Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Betrokkene is tegen die beslissing niet in beroep gegaan waardoor het besluit van 19 oktober 2011 in rechte vaststaat. Bij deze stand van zaken moet thans worden vastgesteld dat betrokkene geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn bij de rechtbank ingestelde beroep. Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 23 mei 2012, LJN BW7515, dat eerst sprake van (voldoende) procesbelang kan zijn als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dit is gelet op het in rechte verstaande besluit van 19 oktober 201 niet het geval. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het beroep moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

5. Uit hetgeen in 4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.

6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013.

(getekend) Ch. van Voorst

(getekend) Z. Karekezi

JvC