Home

Centrale Raad van Beroep, 01-05-2013, BZ9155, 12-5749 WW-T

Centrale Raad van Beroep, 01-05-2013, BZ9155, 12-5749 WW-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 mei 2013
Datum publicatie
2 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9155
Zaaknummer
12-5749 WW-T
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Datum daadwerkelijke terpostbezorging besluit betwist. Twijfel over door Uwv gestelde verzenddatum. Ontvankelijkheid bezwaar.

Uitspraak

12/5749 WW-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 september 2012, 11/2324 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 1 mei 2013

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. drs. R. Dhalganjansing, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Appellant is vertegenwoordigd door mr. drs. Dhalganjansing. Namens het Uwv is verschenen mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft op 8 november 2010 een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft hem deze bij besluit van 10 november 2010 met ingang van 1 juli 2010 blijvend geheel geweigerd op de grond dat hij verwijtbaar werkloos is geworden.

1.2. Bij besluit van 28 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv is het bezwaar te laat ingediend en is er geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant het besluit van 10 november 2010 heeft ontvangen op zijn woonadres en dat daarmee vast staat dat dit besluit is verzonden. Volgens de rechtbank is er geen grond voor twijfel aan verzending van het besluit van 10 november 2010 op diezelfde dag. De rechtbank heeft er daartoe op gewezen dat het Uwv uiteen heeft gezet dat het bestendige praktijk is dat een besluit wordt verzonden op de dag waarop de brief is gedagtekend. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan die termijnoverschrijding verschoonbaar is.

3.1. Appellant heeft in hoger beroep onder meer betoogd dat geen onderzoek is gedaan naar de datum van bekendmaking van het besluit van 10 november 2010 en dat niet aannemelijk is gemaakt dat het besluit op 10 november 2010 ook daadwerkelijk is verzonden. Hij heeft op 10 november 2010 nog stukken ingebracht in het kader van zijn aanvraag en het besluit pas op 17 november 2010 ontvangen.

3.2. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verwezen naar zijn bestendige praktijk dat een poststuk op de dag van de dagtekening via de postkamer ter post wordt bezorgd en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het besluit nog enkele dagen op de postkamer is blijven liggen. Omdat van deze verzending geen registratie wordt bijgehouden zal een dergelijke verzending moeilijk te bewijzen zijn. Volgens het Uwv kan hier worden uitgegaan van de aanvang van de bezwaartermijn vanaf de dag na de datum van verzending. Een poststuk wordt over het algemeen bij het printen van een datum voorzien en daarna direct overgedragen aan de postkamer, die nog diezelfde dag voor verzending zorgt. Als er op het moment van printen van het poststuk onduidelijkheid bestaat over de vraag of het direct kan worden verzonden, wordt geen datum in het stuk opgenomen en wordt een datumstempel gebruikt op de dag van daadwerkelijke verzending. Toegelicht is tevens dat het een enkele keer voorkomt dat een poststuk bij het printen al van een datum is voorzien en toch niet dezelfde dag de deur uit kan. In die situatie wordt het poststuk ófwel opnieuw geprint met de juiste datum, ófwel middels een datumstempel voorzien van de verzenddatum.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

4.2. Vast staat dat het Uwv het 10 november 2010 gedagtekende besluit naar het bij de aanvraag door appellant opgegeven adres heeft verzonden en dat dit besluit door appellant is ontvangen. De stellingen van appellant komen er in essentie op neer dat niet van 10 november 2010 mag worden uitgegaan als de dag waarop dat besluit ter post is bezorgd. In verband hiermee moet worden nagegaan of er aanleiding bestaat te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de door het Uwv gestelde datum is verzonden. Niet kan worden voorbij gegaan aan het gegeven dat appellant zich al in het bezwaarschrift op het standpunt heeft gesteld dat het besluit op 16 november 2010 bekend moet zijn gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd verduidelijkt dat appellant hem heeft gezegd dat hij het besluit op 17 november 2010 heeft ontvangen, waaruit deze gemachtigde heeft afgeleid dat het besluit op 16 november 2010 ter postbezorging moet zijn aangeboden. Gelet hierop is er in dit geval grond voor twijfel aan de juistheid van de stelling van het Uwv dat het besluit op woensdag 10 november 2010 daadwerkelijk is verzonden naar het door appellant opgegeven adres. Daadwerkelijke aanbieding van dat besluit ter postbezorging op 10 november 2010 naar een adres in Nederland had er bij reguliere bestelling immers toe moeten leiden dat het besluit één of twee dagen later en in elk geval vóór 16 november 2010 zou zijn bezorgd. Die twijfel wordt niet weggenomen door de ter zitting door het Uwv gemelde omstandigheid dat enkel op 16 november 2010 sprake is geweest van een poststaking.

4.3. Hetgeen het Uwv heeft aangevoerd over zijn wijze van datering en verzending van besluiten biedt niet zodanige waarborgen voor een betrouwbare vastlegging van de verzenddatum dat ervan kan worden uitgegaan dat het besluit op 10 november 2010 daadwerkelijk ter post is bezorgd. Met enkel deze algemene procesbeschrijving staat immers niet vast dat deze werkwijze bij elk afzonderlijk besluit volledig wordt gevolgd en dat het besluit van 10 november 2010 daadwerkelijk op die dag via de postkamer het kantoor van het Uwv heeft verlaten en aan TNT Post is aangeboden. Verder is niet uit te sluiten dat vertraging is opgetreden tussen het moment van het uitprinten van het besluit, het leggen in het postvak ter expeditie naar de postkamer en het moment dat de envelop, met daarin het besluit, door de postkamer ter verzending is aangeboden (vgl. CRvB 10 november 2005, LJN AU7143, en ABRvS 7 maart 2012, LJN BV8078).

4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat niet kan worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar eerder is aangevangen dan op 17 november 2010. Uitgaande van deze dag is de laatste dag van de termijn voor het maken van bezwaar 28 december 2010, de dag na die waarop het bezwaarschrift van appellant per fax door het Uwv is ontvangen. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat het bezwaar tegen het besluit niet tijdig is ingediend. Het Uwv heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

4.5. Er is aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2010 te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 28 januari 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) H.J. Dekker