Centrale Raad van Beroep, 07-05-2013, BZ9632, 11-5524 WWB
Centrale Raad van Beroep, 07-05-2013, BZ9632, 11-5524 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 mei 2013
- Datum publicatie
- 8 mei 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9632
- Zaaknummer
- 11-5524 WWB
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om bijstand. Appellante voerde gedurende de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met [B.] en diens inkomen was hoger was dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WWB hebben appellante en [B.] daarom geen recht op bijstand.
Uitspraak
11/5524 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
15 augustus 2011, 11/208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal (college)
Datum uitspraak 7 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.H. van der Kolk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Snijders.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 3 september 2008 heeft het college de bijstand die appellante laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontving met ingang van 14 augustus 2008 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellante vanaf die datum met [B.] ([B.]) een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3 van de WWB en het (gezamenlijke) inkomen hoger was dan de voor hen geldende bijstandsnorm.
1.2. Appellante en [B.] hebben per e-mailbericht het college verzocht om bijstand op grond van de WWB. Appellante heeft vervolgens het formulier “Aanvraag bijstandsuitkering WWB, Aanvrager met partner/gezamenlijke huishouding” bij het college ingeleverd. Als reden van de aanvraag heeft appellante vermeld dat zij heeft geleefd van het inkomen van [B.], maar dat [B.] niet meer in haar levensonderhoud kan voorzien omdat hij op grond van een beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 1 juli 2010 vanaf augustus 2008 kinderalimentatie moet betalen en dat [B.] in dat kader als alleenstaande wordt gezien en dat ook zij als alleenstaande wordt gezien.
1.3. Bij besluit van 8 september 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan zijn besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met [B.], wiens inkomen hoger is dan de bijstandsnorm voor gehuwden en dat er geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van onverenigbare wetgeving aangezien zij op grond van de WWB in verband met het voeren van een gezamenlijke huishouding met [B.] als gehuwde wordt aangemerkt, terwijl [B.] voor de berekening van de (kinder) alimentatie ingevolge de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding van 1 maart 2009 als alleenstaande wordt aangemerkt. Ook bestrijdt appellante dat geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geval van een aanvraag om bijstand bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel de periode vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om een aanvraag in te dienen tot en met de datum van het primaire besluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 2 augustus 2010 tot en met 8 september 2010.
4.2. Het college heeft de aanvraag om bijstand terecht opgevat als een aanvraag om bijstand van appellante en [B.] samen. Appellante heeft niet als zelfstandig subject bijstand aangevraagd.
4.3. Niet in geding is dat appellante gedurende de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met [B.] en dat diens inkomen hoger was dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WWB hebben appellante en [B.] daarom geen recht op bijstand.
4.4. Artikel 16, eerste lid, van de WWB bevat de mogelijkheid om bijstand te verlenen aan personen die niet behoren tot de kring van rechthebbenden als omschreven in paragraaf 2.2, indien daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Appellante en [B.] zijn niet uitgesloten van deze kring van rechthebbenden. Aan hen is bijstand geweigerd om andere redenen, namelijk omdat zij gedurende de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden en geacht konden worden over de middelen te beschikken om te voorzien in de noodzakelijke kosten van hun beider bestaan. Daarop ziet de uitzonderingsbepaling van artikel 16, eerste lid, van de WWB niet. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 24 januari 2012, LJN BV1802.
4.5. Voor zover de beroepsgronden van appellante zien op het gegeven dat [B.] in het kader van de Wet bevordering voortzetting ouderschap en zorgvuldige scheiding van 1 maart 2009 wordt aangemerkt als alleenstaande - kortweg - omdat onvoldoende is aangetoond dat appellante arbeidsongeschikt is, vallen deze gronden buiten de omvang van onderhavig geding. [B.] kan desgewenst in een civielrechtelijke procedure om herziening verzoeken van de voor hem vastgestelde draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie. In dit verband heeft het college appellante een aanvraagformulier voor bijzondere bijstand voor het inschakelen van een medisch deskundige toegezonden om haar in staat te stellen aan te tonen dat zij niet in staat is arbeid te verrichten.
4.6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) J.T.P. Pot
HD