Centrale Raad van Beroep, 27-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1023, 13-3179 AW
Centrale Raad van Beroep, 27-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1023, 13-3179 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 maart 2014
- Datum publicatie
- 1 april 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:1023
- Zaaknummer
- 13-3179 AW
Inhoudsindicatie
Vaststelling taakaccenten. Het gaat het bij het waarnemen van de seniorfunctie (juist) niet om taken en werkzaamheden die uit de eigen functie voortvloeien. De korpschef heeft deze werkzaamheden dus niet ten onrechte niet tot de taakaccenten gerekend.
Uitspraak
13/3179 AW
Datum uitspraak: 27 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
15 mei 2013, 12/2453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
De korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Utrecht, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval mede de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. van Wensen.
OVERWEGINGEN
Appellant is werkzaam bij de politie. Op 22 april 2011 is hem het voornemen kenbaar gemaakt tot vaststelling per 31 december 2011 van zijn uitgangspositie in het kader van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie (LFNP). Bij dit voornemen is de functie van appellant vooralsnog, op alle peilmomenten, bepaald op de functie van [naam functie A.]. Appellant heeft geen bedenkingen geuit tegen dit voornemen. Ook heeft hij geen verzoek om functieonderhoud ingediend.
Bij besluit van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van appellant vastgesteld conform het voornemen van 22 april 2011. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Gelet op daarover gemaakte afspraken in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) heeft de korpschef op 7 februari 2012 een aanvullend besluit genomen met daarin de vastgestelde taakaccenten per 31 december 2011, zijnde de taakaccenten Afschermer, IMSI en Luchtwaarnemer. Appellant heeft tegen het besluit van 7 februari 2012 bezwaar gemaakt. Bij rectificatiebesluit van 19 april 2012 is nog het taakaccent Coach OBSO toegevoegd. Bij besluit van 14 juni 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellant meent dat de korpschef ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn werkzaamheden als plaatsvervangend senior. Hij heeft in dat verband in de eerste plaats aangevoerd dat zijn bezwaarschrift door de korpschef had moeten worden opgevat als een verzoek om functieonderhoud. De Raad volgt appellant evenmin als de rechtbank in dat standpunt. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) bepaalt dat de ambtenaar een aanvraag kan indienen om, indien de feitelijke opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met
31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het artikellid bepaalt verder dat bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag. Bedoelde regels zijn neergelegd in de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze regeling moet een aanvraag om functieonderhoud uiterlijk worden ingediend op
23 mei 2011. Het laatstgenoemde voorschrift stond er aan in de weg om het bezwaar van appellant als een verzoek om functieonderhoud te behandelen, nog los van de vraag of de inhoud van het bezwaar daartoe aanleiding gaf. Het aanvragen van functieonderhoud was ten tijde van het bezwaar immers niet meer mogelijk. De uitgangspositie van appellant is met het besluit van 24 oktober 2011, dat door hem niet is aangevochten, onherroepelijk komen vast te staan.
Niet valt in te zien dat, zoals door appellant is aangevoerd, artikel 2, eerste lid, van de Trfp onverbindend is te achten dan wel geen toepassing zou behoren te vinden. Artikel 6, negende lid, van het Bbp biedt een expliciete basis voor het stellen van nadere regels als opgenomen in de Trfp. Er is geen reden waarom die regels niet een nadere beperking als gesteld in artikel 2, eerste lid, zouden mogen inhouden. Voor zover appellant heeft willen aanvoeren dat artikel 2, eerste lid, van de Trfp naar zijn inhoud als onaanvaardbaar is te beschouwen, verwijst de Raad naar zijn vaste rechtspraak betreffende de wijze waarop de rechter dient om te gaan met gronden, gericht tegen het bepaalde in algemeen verbindende voorschriften, niet zijnde wetgeving in formele zin (bijvoorbeeld de uitspraak van
5 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1660). Niet gezegd kan worden dat aan artikel 2, eerste lid, van de Trfp, ernstige feilen kleven als in die rechtspraak bedoeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gewijzigde artikel 6, negende lid, van het Bbp en de daarop gebaseerde Trfp de neerslag vormen van binnen het CGOP gevoerd overleg. Zoals is overwogen in de genoemde uitspraak van de Raad, is inherent aan zodanig overleg dat over en weer sprake is van geven en nemen. De uitkomst van zo’n proces kan dan ook niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de seniortaken ten onrechte niet als taakaccent zijn bestempeld. Volgens de rechtbank moet bij het begrip taakaccent worden gedacht aan specifieke taken of werkzaamheden, direct voortvloeiend uit de functie. De korpschef heeft zich bij deze uitleg van de rechtbank aangesloten. Ook de Raad onderschrijft de bedoelde uitleg. Naar de rechtbank eveneens terecht heeft geoordeeld, gaat het bij het waarnemen van de seniorfunctie (juist) niet om taken en werkzaamheden die uit de eigen functie voortvloeien. De korpschef heeft deze werkzaamheden dus niet ten onrechte niet tot de taakaccenten gerekend.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof