Home

Centrale Raad van Beroep, 30-04-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1439, 12-427 WIA

Centrale Raad van Beroep, 30-04-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1439, 12-427 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 april 2014
Datum publicatie
1 mei 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:1439
Zaaknummer
12-427 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-uitkering terecht geweigerd: minder dan 35% arbeidsongeschikt. Deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Geschikt voor passend werk. Nadere medische gegevens van na de datum in geding. Uitlooptermijn geldt niet bij beoordeling bij einde wachttijd.

Uitspraak

12/427 WIA

Datum uitspraak: 30 april 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van

7 december 2011, 11/6041 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te[woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Es en M. Cordes, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.

Appellant is op 6 januari 2009 wegens longklachten uitgevallen voor zijn werk als betonijzervlechter voor 37,30 uur per week. Bij besluit van 22 november 2010 heeft het Uwv de aanvraag van appellant voor toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen op de grond dat appellant per

4 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 14 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van

22 november 2010 ongegrond verklaard.

2.1.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze in kaart gebracht. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat appellant in beroep geen medische stukken in het geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen.

2.2.

Ten aanzien van de beroepsgrond van appellant dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een medische urenbeperking, overweegt de rechtbank dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 21 april 2011 helder uiteen heeft gezet dat zich in dit geval geen van de in de Standaard verminderde arbeidsduur omschreven gevallen voordoet waarin een urenbeperking toepasselijk is.

2.3.

Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat de geselecteerde functies voor appellant passend te achten zijn. Voor zover er sprake is van signaleringen is naar het oordeel van de rechtbank in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van

7 juni 2011 afdoende gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum.

2.4.

Ten aanzien van de beroepsgrond dat de door de bezwaararbeidsdeskundige bijgeduide (andersoortige) functies niet meer met appellant zijn besproken, verwijst de rechtbank naar de vaste rechtspraak van de Raad, ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8368, waaruit kan worden afgeleid dat de zogenoemde aanzegjurisprudentie niet van toepassing is op een situatie als de onderhavige, waarbij een arbeidsongeschiktheidsuitkering is geweigerd per einde wachttijd.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv van de juiste medische beperkingen is uitgegaan en op goede gronden heeft besloten dat het arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van 4 januari 2011 dient te worden vastgesteld op minder dan 35%. Naar de mening van appellant is in onvoldoende mate rekening gehouden met de aard en ernst van zijn klachten. In het bijzonder leiden de benauwdheidsklachten/kortademigheid bij de geringste inspanning tot forsere beperkingen dan waarmee bij het opstellen van de FML rekening is gehouden. Ten onrechte is ook nagelaten in verband met de verminderde energetische belastbaarheid van appellant een urenbeperking op te nemen, alsmede een beperking ten aanzien van het werken in wisselende diensten en in de avond- en nachturen. Ook zijn er veel verdergaande beperkingen ten aanzien van aspecten van dynamisch handelen. Voorts is naar de mening van appellant door de verzekeringsartsen in onvoldoende mate rekening gehouden met zijn psychische problematiek. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de psychische beperkingen van appellant geen rol zouden spelen, omdat (een toename van) deze beperkingen van na de datum in geding zou dateren.

3.2.

Appellant betwist dat hij in staat moet worden geacht om de voorgehouden functies te vervullen. In het bijzonder is het voor appellant vanwege zijn beperkingen niet mogelijk om (langdurig) te staan, veel te lopen, trappen te lopen, te klimmen en te klauteren, te knielen, kruipen of hurken, gebogen en/of getordeerd te werken, regelmatig te reiken, boven schouderhoogte te werken, voorwerpen van enig gewicht te tillen of te dragen, te duwen of te trekken. Hij stelt zich op het standpunt dat er in alle geduide functies sprake is van markeringen die onvoldoende zijn toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige. Voorts merkt appellant op dat de in bezwaar bijgeduide functies geheel andersoortige functies betreffen dan de vervallen functies, zonder dat de nieuwe functiecodes met appellant zijn besproken. Appellant meent dat, willen dergelijke functies bij een einde wachttijd vaststelling kunnen worden meegenomen, op zijn minst met de belanghebbende dient te zijn besproken om welke reden deze functies als passend kunnen worden beschouwd.

4.1.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2.

Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als de gronden die hij ook al bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet kunnen slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze volledig.

4.3.

De door appellant bij brief van 7 maart 2014 overgelegde verklaringen van zijn behandelend neuroloog, oogarts, dermatoloog, longarts en psycholoog dateren alle van geruime tijd na de in dit geding van belang zijnde datum en kunnen reeds om die reden niet het gewicht krijgen die appellant kennelijk daaraan gehecht wenst te zien. Voorts verwijst de Raad naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 17 maart 2014, waarin toereikend is gemotiveerd dat de ingezonden informatie niet tot een ander standpunt leidt.

4.4.

Ten aanzien van de grond dat de geselecteerde functies niet tijdig aan appellant zijn voorgehouden, wordt in aansluiting op hetgeen in de aangevallen uitspraak al is overwogen, opgemerkt dat de rechtspraak over het aanzeggen van functies en het hanteren van een uitlooptermijn ziet op de situatie dat een lopende uitkering wordt herzien of ingetrokken en de verzekerde zich moet kunnen instellen op een gewijzigde inkomenssituatie of de verzekerde zich moet omschakelen en oriënteren op het gaan verrichten van loonvormende arbeid teneinde de bij hem of haar aanwezig geachte resterende verdiencapaciteit te benutten. Er dient in dat geval een uitlooptermijn te worden verleend, gedurende welke de uitkering nog wordt voortgezet. Wanneer er, zoals in dit geval, geen sprake is van een lopende arbeidsongeschiktheidsuitkering maar een beoordeling of er na afloop van de wachttijd een uitkering kan worden toegekend, is deze rechtspraak niet van toepassing. Verwezen wordt naar de uitspraak van 22 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6590.

4.5.

Gelet op hetgeen in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

5.

Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, noch voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) D. Heeremans