Centrale Raad van Beroep, 08-05-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1579, 12-5989 AW
Centrale Raad van Beroep, 08-05-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1579, 12-5989 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 8 mei 2014
- Datum publicatie
- 14 mei 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:1579
- Zaaknummer
- 12-5989 AW
Inhoudsindicatie
Op grond van medische gegevens moet met een grote mate van waarschijnlijkheid worden aangenomen dat bij en als gevolg van hervatting in het eigen werk wederom uitval wegens ziekte zal plaatsvinden en/of dat hervatting tot schade van de gezondheid zal leiden. Het herplaatsingsonderzoek is onvoldoende geweest. Het college was niet bevoegd om appellant ontslag te verlenen. De rechtbank heeft het bestreden besluit ten onrechte in stand gelaten, evenals het primaire ontslagbesluit, dat had moeten worden herroepen.
Uitspraak
12/5989 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van
26 september 2012, 12/3374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Kamerling hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kamerling. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Brussee en drs. K.A. Hofman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was 28 jaar werkzaam als [naam functie A] bij het gemeentearchief. Naar aanleiding van spanningsklachten in verband met een slechte relatie met zijn leidinggevende is appellant met ingang van 1 november 2008 aangesteld in de functie van [naam functie B]. Dit bleek al snel een verkeerde keuze. Na een functioneringsgesprek op
5 februari 2009 heeft appellant zich op 6 februari 2009 ziek gemeld.
1.2. De bedrijfsarts is blijkens een probleemanalyse van 27 februari 2009 van oordeel dat appellant binnen enkele weken in staat zal zijn te starten in passende werkzaamheden, zoals zijn vorige functie van [naam functie A]. Appellant krijgt een re-integratieplek en werkt van daaruit tijdelijk op enkele plekken. De bedrijfsarts acht appellant op 11 februari 2010 op grond van medische problematiek duurzaam ongeschikt voor inzet in zijn eigen werk. Uit de door de bedrijfsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) komt naar voren dat appellant wel volledig inzetbaar is voor passende werkzaamheden, bij voorkeur in een solitaire functie met eigen regelmogelijkheden. In juni 2011 wordt aan appellant de functie van [naam functie C]bij het Kringloopwarenhuis opgedragen. Na een dag heeft appellant de werkzaamheden wegens rugklachten beëindigd. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat er een afbreukrisico voor appellant was bij het werken in deze functie.
1.3. Op verzoek van appellant heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 26 oktober 2011 een deskundigenoordeel gegeven over de vraag of het college voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het antwoord luidt bevestigend.
1.4. Na een voornemen daartoe, waarop appellant heeft gereageerd, heeft het college appellant bij besluit van 19 december 2011 op grond van artikel 8:5 van de CAR/UWO met ingang van 6 februari 2012 wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontslag verleend uit zijn functie van [naam functie B].
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 20 februari 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2011 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant redelijkerwijs niet in staat was om terug te keren in zijn eigen functie. Gewezen is op vaste rechtspraak inhoudend dat de situatie dat hervatting in de eigen functie mogelijk opnieuw tot uitval gaat leiden met ziekte moet worden gelijkgesteld. Het college volgt het oordeel van het Uwv dat voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat een verkeerde ontslaggrond is gebruikt: appellant zou wel ongeschikt zijn voor zijn functie, maar niet op grond van ziekte of gebrek. Daarnaast zou geen zorgvuldig herplaatsingsonderzoek zijn gedaan. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Blijkens het verslag van de hoorzitting van de bezwaaradviescommissie zijn partijen het erover eens dat appellant ongeschikt is voor de functie [naam functie B]. Appellant betwist echter dat hij medisch ongeschikt is voor deze functie. Hij kan in deze stellingname niet worden gevolgd. In het dossier bevinden zich immers meerdere verklaringen van bedrijfsartsen en van de verzekeringsarts van het Uwv waaruit blijkt dat appellant vanwege zijn beperkingen medisch ongeschikt moet worden geacht voor de functie [naam functie B]. Appellant heeft daar geen medische verklaring tegenover gesteld waaruit het tegendeel blijkt. Bovendien heeft appellant tijdens de hoorzitting zelf aangegeven dat als hij de uitoefening van zijn functie zou hervatten, dat onvermijdelijk tot problemen zou leiden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 8 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8626) is van ongeschiktheid wegens ziekte voor een bepaalde functie (tevens) sprake indien op grond van medische gegevens met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat bij en als gevolg van hervatting in dit eigen werk wederom uitval wegens ziekte zal plaatsvinden en/of dat hervatting tot schade van de gezondheid zal leiden. Daarvan is hier blijkens de beschikbare gegevens onmiskenbaar sprake. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet.
Wat betreft de gestelde onzorgvuldigheid van het herplaatsingsonderzoek wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 8:5, tweede lid, aanhef en onder b, van de CAR/UWO kan een ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wegens ziekte slechts worden verleend indien het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeente passende arbeid op te dragen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 23 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2012:CA1223) moeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek nauwlettend worden nageleefd. Het onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Ook mogelijkheden van functies waar de voorkeur van de ambtenaar niet in eerste instantie naar uitgaat dienen te worden onderzocht. Van belang is voorts dat als zich een passende functie voordoet de ambtenaar daarop daadwerkelijk moet worden geplaatst; het is te vrijblijvend om hem op dat soort functies slechts te laten solliciteren.
Tegen de achtergrond van vorenstaande eisen dienen de herplaatsingsinspanningen van het college als te vrijblijvend en onvoldoende zorgvuldig te worden aangemerkt. Appellant is weliswaar door de loopbaanadviseur op een vrij groot aantal functies binnen de gemeente geattendeerd, waarop hij doorgaans ook daadwerkelijk heeft gesolliciteerd, maar hij is voor vrijwel al die functies afgewezen. De enige functie die hem daadwerkelijk is opgedragen - die van [naam functie C]bij het Kringloopwarenhuis - bleek bij nader inzien om medische redenen minder geschikt. Van de meeste functies waar appellant voor werd afgewezen kan achteraf worden vastgesteld dat deze op grond van de beperkingen van appellant wellicht niet passend waren. Van enkele functies echter is uit het dossier niet op te maken, en kon ook ter zitting niet worden vastgesteld, waarom appellant daarop niet is geplaatst, zelfs niet bij wijze van proefplaatsing. In het bijzonder de functie van behoudmedewerker bij de Lakenhal is door de loopbaanadviseur blijkens een e-mailbericht van 21 december 2010 als “qua taakinvulling zeker passend” aangemerkt. In het rapport van een assessment onderzoek dat appellant op
17 september 2010 heeft ondergaan was “behoudmedewerker musea” ook een van de loopbaansuggesties. Desondanks is appellant voor die functie niet voorgedragen, maar heeft hij zelf gesolliciteerd en is hij, volgens zijn onweersproken verklaring, zonder zelfs voor een gesprek te zijn uitgenodigd afgewezen.
Zoals uit het vorenstaande blijkt deelt de Raad - anders dan de rechtbank - niet de positieve conclusie die in het deskundigenoordeel van het Uwv van 26 oktober 2011 wordt getrokken over tot dan toe verrichte re-integratie-inspanningen; aan dit oordeel wordt voor dit geding dan ook voorbij gegaan. Daarbij wordt opgemerkt dat in dat oordeel weliswaar een uitvoerige uiteenzetting is gegeven over de verplichtingen van de werkgever, maar geen weergave en toetsing is te vinden van concrete functie-aanbiedingen die aan appellant zijn gedaan.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het herplaatsingsonderzoek onvoldoende is geweest, waardoor het college niet bevoegd was om appellant per 6 februari 2012 ontslag te verlenen. De rechtbank heeft het bestreden besluit ten onrechte in stand gelaten, evenals het primaire ontslagbesluit, dat had moeten worden herroepen. De aangevallen uitspraak komt dus voor vernietiging in aanmerking.
Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze bedragen € 974,- in bezwaar, € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep aan kosten van rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 februari 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 19 december 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college aan appellant zijn in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 388,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 2.922,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.K. Dekker
HD