Home

Centrale Raad van Beroep, 14-05-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1822, 13-2053 WMO

Centrale Raad van Beroep, 14-05-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1822, 13-2053 WMO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 mei 2014
Datum publicatie
3 juni 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:1822
Zaaknummer
13-2053 WMO
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75a

Inhoudsindicatie

Aan de orde is de situatie waarin het door appellant ingetrokken beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het door hem ingediende bezwaar, en het college hangende dit beroep alsnog op dit bezwaar heeft beslist. Omdat een beoordeling van de opschortingsbeslissingen na intrekking van het beroep bij de rechtbank niet meer aan de orde was en het college met inachtneming van de opschortingsbeslissingen tijdig een besluit op bezwaar heeft genomen, is geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.

Uitspraak

13/2053 WMO

Datum uitspraak: 14 mei 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 7 maart 2013, 13/283 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats](appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Almelo (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft M.H. Middelkamp hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Voor appellant is verschenen M.H. Middelkamp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N.H. Wichard.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Op 3 april 2012 heeft appellant bij het college een aanvraag ingediend voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een elektrische fiets met een lage instap. Bij besluit van 12 april 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen. Nadat appellant tegen dit besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft het college bij brief van 5 juni 2012 de termijn waarbinnen een beslissing op het bezwaar moet worden genomen met zes weken verlengd.

1.2.

Vervolgens heeft het college, op advies van de bezwaarschriftencommissie sociale zekerheidszaken, nader onderzoek ingesteld naar eventuele meerkosten van de gevraagde voorziening en heeft het college bij brief van 8 augustus 2012 de beslistermijn tot de afronding van dit onderzoek opgeschort.

1.3.

Bij brief van 24 oktober 2012 heeft het college appellant bericht voornemens te zijn om een ergonomisch onderzoek te verrichten om te beoordelen of er voor appellant een noodzaak is tot het verstrekken van een elektrische fiets met verlaagde instap. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek heeft het college de beslistermijn voor het afhandelen van het bezwaar (nogmaals) opgeschort. Op 4 december 2012 heeft C. Nijland, adviseur bij Van Brederode B.V., advies uitgebracht en geconcludeerd dat de huidige fiets van appellant niet meer adequaat is en vervangen dient te worden door een fiets met lage instap.

1.4.

Het college heeft de gevraagde voorziening op 20 december 2012 feitelijk aan appellant verstrekt.

1.5.

Op 24 december 2012 heeft appellant het college schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet nemen van een beslissing op bezwaar.

1.6.

Bij brief van 4 januari 2013 heeft het college, in afwachting van het besluit tot levering van de voorziening, de beslistermijn voor het afhandelen van het bezwaar wederom opgeschort.

1.7.

Op 28 januari 2013 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.

1.8.

Bij besluit van 6 februari 2013 heeft het college het besluit van 12 april 2012 ingetrokken en de door appellant aangevraagde voorziening alsnog toegekend.

1.9.

Bij besluit van 7 februari 2013 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het besluit van 12 april 2012 is ingetrokken en er geen procesbelang meer bestaat bij een beoordeling van het besluit van 6 februari 2013. Het college heeft de door appellant in bezwaar gemaakte proceskosten vergoed.

1.10.

Bij fax van 18 februari 2013 heeft appellant zijn beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om het college, met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door hem in beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand.

2.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het verzoek van appellant afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van een niet tijdig beslissen ex artikel 6:12 van de Awb. Het alsnog nemen van de reële beslissing op bezwaar kan daarom niet worden geduid als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Er bestaat geen wettelijke grondslag om het college te veroordelen in de proceskosten.

3.

In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en onder meer aangevoerd dat het college niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. De opschortingen zijn namelijk niet rechtsgeldig, omdat het college hierin geen concrete data heeft genoemd. Appellant verzoekt om het college alsnog te veroordelen in de door hem in beroep gemaakte proceskosten. Ook dient het college te worden opgedragen alsnog een besluit over de hoogte van de verbeurde dwangsom te nemen.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.

4.2.

Aan de orde is de situatie waarin het door appellant ingetrokken beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het door hem ingediende bezwaar, en het college hangende dit beroep alsnog op dit bezwaar heeft beslist. In een dergelijk geval is eerst sprake van een tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, indien het college daadwerkelijk niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. De Raad wijst op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1143. Een beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissingen, waarbij het college de beslistermijnen heeft opgeschort, vindt in het kader van artikel 8:75a van de Awb niet plaats. Als appellant die beslissingen had willen bestrijden, had hij het beroep bij de rechtbank niet moeten intrekken. Dan had een inhoudelijke beoordeling van die beslissingen door de rechtbank moeten plaatsvinden. De Raad wijst op de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Awb, de Wet openbaarheid van bestuur en enkele andere wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (kamerstukken II 2008/2009, 31751, nr. 3, p. 9).

4.3.

Omdat een beoordeling van de opschortingsbeslissingen na intrekking van het beroep bij de rechtbank niet meer aan de orde was en het college met inachtneming van de opschortingsbeslissingen tijdig een besluit op bezwaar heeft genomen, is geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.

4.5.

Het hoger beroep faalt en de aangevallen uitspraak dient met verbetering van de gronden te worden bevestigd.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.

(getekend) J. Brand

(getekend) G.J. van Gendt

JL