Home

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1876, 12-4256 WIA

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1876, 12-4256 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 juni 2014
Datum publicatie
5 juni 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:1876
Zaaknummer
12-4256 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Geen aanknopingspunten dat de medische conclusie van de verzekeringsartsen niet juist is. CIZ-indicatie niet relevant bij WIA-beoordeling. Geschiktheid geduide functies.

Uitspraak

12/4256 WIA

Datum uitspraak: 4 juni 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van

20 juni 2012, 12/1405 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. van den Buijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Buijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als huismeester in een omvang van 42,7 uur per week. Appellant heeft zich op 3 december 2009 ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten. Bij besluit van 25 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van

18 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 18 januari 2012 ten grondslag.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de (bezwaar-)verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin zijn er aanknopingspunten om aan te nemen dat het medisch oordeel van die artsen onjuist is. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek vastgesteld dat appellant is aangewezen op een zeer gestructureerde werkomgeving en hij zich zal moeten bezighouden met enkelvoudige taken. Weinig moet worden overgelaten aan het initiatief van appellant. Er zijn beperkingen aangenomen voor zwaar rugbelastende arbeid in verband met de rugklachten en beperkingen voor zwaar lichamelijke arbeid in verband met de conditie van appellant. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat de verzekeringsarts geen onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Informatie van PsyQ van 25 november 2011 was aanwezig en die lag volledig in lijn met de conclusie van de verzekeringsarts. Ook de gegevens van Fourstar van 7 oktober 2011, hoewel die afkomstig waren uit de ZW-periode, zijn door de verzekeringsarts meegenomen in de conclusie over de belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft, in navolging van het ter zitting door het Uwv verwoorde standpunt, geoordeeld dat de informatie van PsyQ van 16 februari 2012 over dezelfde problematiek gaat en dat er geen nieuwe elementen of zienswijzen zijn toegevoegd. De grond van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat is naar het oordeel van de rechtbank niet met nadere medische gegevens onderbouwd en faalt.

2.2.

De rechtbank heeft met betrekking tot de geduide functies vastgesteld dat zij passen binnen de voor appellant opgestelde FML. De arbeidsdeskundige heeft afdoende gemotiveerd waarom de signaleringen geen overschrijding opleveren voor de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De WIA-uitkering is volgens de rechtbank terecht geweigerd.

3.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn functionele mogelijkheden zijn overschat, dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat en dat de geduide functies niet passend zijn. Met name zijn onvoldoende beperkingen aangenomen in de rubrieken 1, 2 en 6 van de FML. Verder is de geschiktheid voor de functies niet inzichtelijk en onvoldoende gemotiveerd. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op het

indicatie-besluit van het CIZ van 28 september 2011 en wederom op de beschikbare informatie van PsyQ en Fourstar.

4.

De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In deze procedure staat de vraag centraal of appellant op 1 december 2011 geschikt was om de in het kader van de Wet WIA geduide functies te verrichten.

4.2.

Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank het onderzoek door de artsen van het Uwv terecht niet onzorgvuldig geacht. De (bezwaar-)verzekeringsartsen hebben appellant onderzocht en alle beschikbare informatie is meegenomen in de vaststelling van de beperkingen van appellant.

4.3.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn dat de medische conclusie van de verzekeringsartsen niet juist is en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid en maakt die tot de zijne.

4.4.

Dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Appellant heeft opnieuw gesteld dat er onvoldoende medische beperkingen zijn aangenomen en dat zijn standpunt wordt bevestigd door het in hoger beroep ingestuurde verslag van PsyQ van 19 november 2013. Het Uwv heeft in reactie op deze informatie van PsyQ opgemerkt dat de medische situatie van appellant uitgebreid bekend is en dat op psychisch gebied vele beperkingen zijn aangenomen. Ook moet worden bedacht dat het in deze zaak gaat om de beoordeling van appellant per 1 december 2011 terwijl de overgelegde informatie vooral aangeeft hoe het nu met appellant gaat. De Raad onderschrijft dit standpunt van het Uwv.

4.5.

Aan de door appellant in hoger beroep overlegde CIZ-indicatie, zonder onderliggende medische gegevens, kan de Raad niet de betekenis toekennen die appellant daaraan toegekend wenst te zien. Het CIZ-indicatiebesluit is opgesteld ten behoeve van de toekenning van zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en gaat uit van een geheel ander beoordelingskader dan dat van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling in de zin van de WIA.

4.6.

Uitgaande van de juistheid van de FML, zijn de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht, gelet op de aan de functies verbonden belastende factoren, geschikt voor appellant. In hoger beroep is door het Uwv benadrukt dat het om zeer eenvoudige functies gaat die appellant, rekening houdend met de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen, moet kunnen verrichten. De noodzakelijke handelingen binnen deze functies, met name op het punt van aandacht en concentratie, vallen binnen de gestelde beperkingen. Niet te ontkennen valt dat aandacht en concentratie gedurende de uitvoering van het werk noodzakelijk zal zijn. In de FML heeft de verzekeringsarts echter aangegeven dat de beperking op deze punten inhoudt dat appellant het kan, maar niet langdurig achtereen waarmee bedoeld wordt langer dan 30 minuten. Het vasthouden van de concentratie en aandacht is in de functies, zoals de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 24 oktober 2011 heeft gesteld, niet langdurig achtereen noodzakelijk. De Raad onderschrijft ook dit standpunt van het Uwv.

4.7.

Het door appellant gestelde hoge handelingstempo dat in twee functies zou voorkomen betreft twee aanvullend geduide functies, die niet aan de beoordeling ten grondslag hebben gelegen, zodat reeds daarom aan die grond voorbij wordt gegaan.

4.8.

Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.

(getekend) J.J.T. van den Corput

(getekend) H.J. Dekker