Centrale Raad van Beroep, 05-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1910, 13-227 WUBO-T
Centrale Raad van Beroep, 05-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1910, 13-227 WUBO-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 juni 2014
- Datum publicatie
- 6 juni 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:1910
- Zaaknummer
- 13-227 WUBO-T
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Afwijzing herzieningsverzoek. Beleid inzake omzetting van aanspraken van Wuv naar Wubo. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij direct nadat hij met dit beleid bekend was geworden, zijn verzoek heeft ingediend. Het bekend worden met het beleid door appellant is als een nieuw feit te beschouwen, op grond waarvan alsnog een volledige beoordeling, aan de hand van de overigens gehanteerde beleidscriteria, van het verzoek om terugwerkende kracht was aangewezen. Nu is nagelaten die volledige beoordeling uit te voeren, vertoont het bestreden besluit een gebrek. De Raad ziet aanleiding verweerder op te dragen dit gebrek te herstellen.
Uitspraak
13/227 WUBO-T
Datum uitspraak: 5 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant], Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 december 2012, kenmerk BZ01524165 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
Appellant is in 1974 erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Hem is een periodieke uitkering op grond van de Wuv toegekend. Na verloop van tijd is deze uitkering niet meer tot uitbetaling gekomen.
Op 14 april 2008 heeft appellant verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV), alsmede om een vergoeding voor huishoudelijke hulp. Bij besluit van 8 juni 2008 zijn beide voorzieningen op grond van de Wuv toegekend.
Op 9 december 2011 heeft verweerder appellant een standaard-aanschrijving doen toekomen over de mogelijkheid tot omzetting van Wuv-aanspraken in aanspraken op grond van de Wubo. Met deze omzetting zou appellant mogelijk in aanmerking kunnen komen voor een toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo. De aanschrijving bevat de volgende passage over de wijze waarop om de omzetting moet worden verzocht:
“ In uw brief geeft u aan dat u een omzetting naar de volledige artikel 19 toeslag Wubo wenst als dat financieel voor u gunstiger is. De brief moet zijn voorzien van uw naam en adres, de datum, uw handtekening en uw Wuv-correspondentienummer. Graag een kopie van uw Nederlands paspoort en van uw verblijfsvergunning meesturen.”
Op 12 december 2011 heeft appellant, in reactie op de aanschrijving van 9 december 2011 en conform de daarin gegeven aanwijzingen, verzocht om de in de aanschrijving bedoelde omzetting. Bij besluit van 1 maart 2012 is appellant, met ingang van 1 december 2011, een toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo toegekend en zijn de vergoeding voor huishoudelijke hulp en de tegemoetkoming voor DMV omgezet in de dienovereenkomstige voorzieningen krachtens de Wubo. Appellant heeft tegen het besluit van 1 maart 2012 geen bezwaar gemaakt.
Op 6 juli 2012 heeft appellant verzocht om herziening van het besluit van 1 maart 2012. Het verzoek betrof alleen de ingangsdatum. Appellant heeft verzocht aan de in het besluit vervatte toekenningen maximale terugwerkende kracht te verbinden.
Bij besluit van 9 augustus 2012 is het herzieningsverzoek van appellant afgewezen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Verweerder heeft toegelicht in gevallen als dit het volgende beleid te hanteren. Aan de omzetting van aanspraken van Wuv naar Wubo kan een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar, te rekenen vanaf de maand van indiening van de aanvraag om die omzetting, worden verleend indien:
- -
-
hierom is verzocht, en
- -
-
er sprake is van een Wuv-uitkering die vanaf 2001 lager is dan de maximale artikel 19-toeslag op grond van de Wubo, en
- -
-
duidelijk is dat er na 2001 door de betrokkene een vervolgaanvraag in het kader van de Wuv is gedaan waarbij de uitvoeringsorganisatie niet heeft gewezen op de mogelijkheid een aanvraag op grond van de Wubo te doen.
In dit geval, zo is verder toegelicht door verweerder, is de eerste voorwaarde al meteen spelbreker: appellant heeft niet om de door hem gewenste terugwerkende kracht verzocht. Zo’n verzoek kan, zo heeft verweerder laten weten, nog in de bezwaarfase worden gedaan, maar het niet indienen ervan kan volgens verweerder niet meer worden “goedgemaakt” met een herzieningsverzoek.
Op zichzelf beschouwd heeft verweerder het verzoek van appellant van 6 juli 2012 terecht in de sleutel van artikel 61, derde lid, van de Wubo geplaatst, hetgeen betekent dat verweerder de onaantastbaarheid van het besluit van 1 maart 2012 voorop mocht stellen en dat bij het nemen van een besluit op het genoemde verzoek in beginsel de vraag naar eventuele nieuwe feiten of omstandigheden centraal mocht staan. Appellant kan dus niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verweerder het verzoek van 6 juli 2012, niettegenstaande de bewoordingen waarin het is gesteld, als een eerste aanvraag had moeten behandelen en dat met dat verzoek moet worden geacht alsnog te zijn voldaan aan de eerste van de onder 2.1 genoemde, door verweerder gehanteerde voorwaarden.
Niettemin is de Raad van oordeel dat de bedoelde voorwaarde appellant ten onrechte is tegengeworpen. Appellant kan namelijk wel worden gevolgd in zijn stelling dat de informatie in de aanschrijving van 9 december 2011 niet adequaat is geweest. De aanschrijving is enerzijds zeer gedetailleerd door, vetgedrukt en omlijst door enigszins gebiedend taalgebruik, de letterlijke bewoordingen weer te geven waarmee een verzoek om de omzetting moet worden geformuleerd, maar rept anderzijds met geen woord over terugwerkende kracht en de noodzaak tot het doen van een specifiek verzoek daaromtrent. Verweerder heeft op zichzelf beschouwd terecht gemeend geen verwachtingen te moeten wekken die niet waargemaakt kunnen worden, maar dat rechtvaardigt niet het in dit opzicht op het verkeerde been zetten van appellant, zoals dat met de aanschrijving wel is gebeurd. Onder die omstandigheden behoort het niet verzoeken om terugwerkende kracht appellant niet zonder meer te worden tegengeworpen.
Appellant heeft te kennen gegeven dat hij direct nadat hij met het beleid, weergegeven onder 2.1, bekend was geworden, zijn verzoek van 6 juli 2012 heeft ingediend. Bezien in de sleutel van artikel 61, derde lid, van de Wubo, betekent het overwogene onder 2.3 dat het bekend worden met het beleid door appellant als een nieuw feit is te beschouwen, op grond waarvan alsnog een volledige beoordeling, aan de hand van de overigens gehanteerde beleidscriteria, van het verzoek om terugwerkende kracht was aangewezen. Nu is nagelaten die volledige beoordeling uit te voeren, vertoont het bestreden besluit een gebrek. De Raad ziet aanleiding verweerder, met toepassing van artikel 17, zesde lid (oud) van de Beroepswet op te dragen dit gebrek binnen zes weken te herstellen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit van 17 december 2012 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot