Centrale Raad van Beroep, 10-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1991, 13-1705 WWB
Centrale Raad van Beroep, 10-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1991, 13-1705 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 juni 2014
- Datum publicatie
- 19 juni 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:1991
- Zaaknummer
- 13-1705 WWB
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijzondere voor proceskosten voortvloeiend uit het arrest van het hof, waarbij appellant is veroordeeld om een schotelantenne van zijn woning te verwijderen, zoals gevorderd door zijn verhuurder. Geen zeer dringende redenen.
Uitspraak
13/1705 WWB
Datum uitspraak: 10 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 februari 2013, 12/3282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Berger.
OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 4 november 2011 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor proceskosten. Deze kosten vloeien voort uit het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage (hof) van 6 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BS8895. Bij dit arrest heeft het hof appellant veroordeeld om een schotelantenne van zijn woning te verwijderen, zoals gevorderd door zijn verhuurder. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter, die de vordering had afgewezen, vernietigd en appellant veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder in twee instanties.
Bij besluit van 7 maart 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 juni 2012 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan deze afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, aangezien deze zijn veroorzaakt door het eigen handelen van appellant, te weten zijn weigering om de schotelantenne te verwijderen. Voorts heeft het college de aanvraag aangemerkt als een verzoek tot betaling van een schuld, waarvoor geen bijstand wordt verleend. In het geval van appellant zijn geen uitzonderingen op deze regel van toepassing.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het college dat de aanvraag ziet op bijzondere bijstand voor betaling van een schuld en dat ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB in dat geval geen recht op bijstand bestaat, onderschreven.
Appellant heeft zich in hoger beroep met een beroep op de memorie van toelichting bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g (voorheen: h), van de WWB op het standpunt gesteld dat de verplichting om proceskosten te vergoeden ten onrechte is aangemerkt als een schuldenlast in de zin van dit artikel. Schulden ontstaan door de wijze van besteding van middelen, terwijl een proceskostenveroordeling afhangt van het oordeel van de rechter en daarmee niet te beïnvloeden is. Voorts heeft appellant aangevoerd dat, anders dan gesteld door het college, sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Door het arrest van het hof van 6 september 2011 is een schuld ontstaan van appellant aan zijn verhuurder. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (vergelijk de uitspraak van
24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:57) bestaat in een dergelijk geval ingevolge
artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f (thans: g), van de WWB geen recht op bijzondere bijstand. De stelling van appellant dat hij het ontstaan van deze schuld niet kon beïnvloeden, doet daaraan niet af. Anders dan appellant meent, biedt de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten voor de stelling dat de oorzaak van een schuld een (doorslaggevende) rol speelt bij de vraag of voor die schuld bijzondere bijstand kan worden verleend (vergelijk de uitspraak van de Raad van 1 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6841).
Voor zover appellant heeft beoogd een beroep te doen op het bestaan van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB wordt het volgende overwogen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 14 augustus 2012, ECLI:CRVB:NL:2012:LJN BX4569) doen zeer dringende redenen zich voor indien sprake is van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus volstrekt onvermijdelijk is. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij schulden had die hem in zijn bestaansvoorziening bedreigden. Het ontbreken van verwijtbaarheid bij het ontstaan van een schuld, als daarvan al sprake zou zijn, vormt geen zeer dringende reden. Met de rechtbank moet dus worden geoordeeld dat van zeer dringende redenen geen sprake is.
Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van appellant dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 van de WWB geen bespreking.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Uijtdewillegen