Centrale Raad van Beroep, 02-07-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2357, 12-5571 ZW
Centrale Raad van Beroep, 02-07-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2357, 12-5571 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 juli 2014
- Datum publicatie
- 22 juli 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:2357
- Zaaknummer
- 12-5571 ZW
Inhoudsindicatie
Beëindiging ziekengeld. Onjuiste maatstaf arbeid gehanteerd. Als maatstaf arbeid heeft de combinatie van (werkloze) kippenlader en WSW-arbeid te gelden. De bezwaarverzekeringsarts heeft overtuigend gemotiveerd waarom zij van mening is dat appellant in staat is de fysiek minder zware combinatiefunctie te verrichten.
Uitspraak
12/5571 ZW
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
28 september 2012, 12/1880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad van 25 november 2013 heeft het Uwv nader arbeidskundig onderzoek ingesteld. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft gewerkt als kippenlader. Uit dat werk is hij werkloos geworden. Hij is daarna voor 20 uur per week in WSW-verband gaan werken. Hij heeft zich per 26 maart 2012 ziek gemeld met rug- en nekklachten (hernia) uitstralend naar de armen. Appellant heeft op
11 april 2012 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 16 april 2012 weer geschikt is te achten voor zijn arbeid. Bij besluit van 11 april 2012 heeft het Uwv het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 16 april 2012 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2012 bij besluit van 1 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat het standpunt van het Uwv, dat appellant per 16 april 2012 in staat is te hervatten in de maatgevende arbeid, gebaseerd is op een onjuist, onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. De in het dossier beschikbare gegevens bieden volgens de rechtbank een verantwoorde basis voor het bestreden besluit. De rechtbank is er daarbij van uitgegaan dat de maatgevende arbeid voor appellant het werk is dat hij als kippenlader voor 40 uur per week heeft gedaan.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij op 16 april 2012 de maatgevende arbeid niet kon verrichten vanwege psychische klachten. Hij is meer beperkt dan de verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld en is slechts belastbaar voor maximaal 20 uur per week voor arbeid in WSW-verband. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant toegezonden de WSW-indicatie van 9 oktober 2013, de arbeidsovereenkomst met de WSD-groep en informatie over het behandelbeleid en de uitschrijfbrief van polikliniek Interculturele Psychiatrie Avicenna uit 2013.
In reactie op het verzoek van de Raad van 25 november 2013 heeft het Uwv bij brief van 16 december 2013 meegedeeld dat de maatgevende arbeid voor appellant de combinatie is van de werkzaamheden van kippenlader in een omvang van 20 uur per week en de
WSW-werkzaamheden ook in een omvang van 20 uur per week. Bij schrijven van
14 maart 2014 is een omschrijving van de WSW-werkzaamheden van appellant door het Uwv aan de Raad gezonden. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van
11 maart 2014 geconcludeerd dat appellant op 16 april 2012 geschikt is voor de gecombineerde maatmanfunctie van 20 uur per week WSW-arbeid en 20 uur per week kippenvanger.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt, ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever doorgaans kenmerkend voor die arbeid zijn.
In deze procedure staat de vraag centraal of appellant geschikt was voor zijn arbeid op
16 april 2012. De verzekeringsarts heeft appellant op 11 april 2012 op het spreekuur onderzocht en na vaststelling van een aantal lichamelijke beperkingen, heeft hij hem met die beperkingen geschikt geacht voor het werk van kippenlader gedurende 40 uur per week. De Raad onderschrijft de nadere conclusie van het Uwv onder 3.2 dat als maatstaf arbeid de combinatie van (werkloze) kippenlader en WSW-arbeid heeft te gelden en dat bij de beoordeling per 16 april 2012 een onjuiste maatstaf arbeid is gehanteerd.
De Raad zal aan de hand van de nadere gegevens en de juiste maatstaf arbeid beoordelen of appellant daarvoor geschikt was op 16 april 2012. De bezwaarverzekeringsarts heeft op
11 maart 2014 overtuigend gemotiveerd waarom zij van mening is dat appellant per datum in geding in staat is de fysiek minder zware combinatiefunctie te verrichten. Wat de psychische klachten van appellant betreft, merkt de Raad op dat de verzekeringsarts tijdens het onderzoek op 11 april 2012 geen kenmerken van stemmings- of depressieve stoornis heeft gezien. Er waren toen ook geen andere aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat de in bezwaar naar voren gehaalde psychische klachten van appellant geen reden zijn om arbeidsongeschiktheid aan te nemen, nu appellant niet onder behandeling was vanwege deze klachten. In hoger beroep heeft appellant drie brieven van Avicenna overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in reactie daarop opgemerkt dat de behandeling van appellant geruime tijd na de datum in geding is gestart, appellant langere tijd met klachten heeft doorgewerkt en nu geruime tijd zonder verzuim werkzaam is in WSW-verband. De conclusie van de bezwaarverzekeringsarts op grond van deze gegevens is dat appellant op 16 april 2012 geschikt is voor de combinatiefunctie en dat zij in de overgelegde stukken geen aanleiding ziet om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De Raad onderschrijft dit gemotiveerde standpunt van het Uwv.
De Raad stelt vast dat eerst in hoger beroep de maatstaf arbeid voor appellant juist is vastgesteld en met inachtneming daarvan een juiste medische beoordeling heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak dienen te worden vernietigd. Uit dat wat onder 4.3 is overwogen volgt de conclusie dat het Uwv het ziekengeld van appellant terecht met ingang van 16 april 2012 heeft beëindigd. Gelet hierop kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand worden gelaten.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 487,- in beroep en op € 997,40 in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand, en € 23,40 reiskosten, daarom in totaal € 1.507,80.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 1 juni 2012;
- -
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- -
-
bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 157,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.507,80.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.E.P.M. Bary