Home

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2629, 13-1147 BBZ

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2629, 13-1147 BBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 augustus 2014
Datum publicatie
6 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:2629
Zaaknummer
13-1147 BBZ

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag verlenging Bbz-uitkering. Geen levensvatbaar bedrijf.

Uitspraak

13/1147 BBZ

Datum uitspraak: 5 augustus 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 22 januari 2013, 12/1172, 12/1370 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant en het college hebben beide nadere stukken ingediend.

Bij brief van 8 mei 2014 heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/1162 BBZ plaatsgevonden op

20 mei 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hilkens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns. In de zaak 13/1162 BBZ wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant is in april 2011 samen met zijn compagnon [M.D.] (compagnon) een bedrijf gestart genaamd “[naam vof]”. In verband hiermee is aan hem met ingang van 17 februari 2011 een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) toegekend ter voorziening in de kosten van levensonderhoud. Deze uitkering is laatstelijk verlengd tot 17 februari 2012. Bij besluit van 25 april 2012 heeft het college de aanvraag tot het verlengen van de Bbz-uitkering na

16 februari 2012 afgewezen op de grond dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar wordt geacht. De besluitvorming is gebaseerd op een advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) van 13 april 2012.

1.2.

Het college heeft bij besluit van 4 juli 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 april 2012 ongegrond verklaard.

1.3.

Appellant heeft in beroep een tegenadvies van 5 oktober 2012 van Cube ZuidOost-MKB Huis (MKB Huis) overgelegd. Hierin wordt geadviseerd de Bbz-uitkering te continueren omdat de verwachting is dat in de loop van 2013 voldoende inkomsten kunnen worden gerealiseerd. Naar aanleiding hiervan heeft het college het IMK verzocht om een vervolgadvies. In zijn advies van 13 november 2012 handhaaft het IMK zijn conclusie dat het bedrijf van appellant in de huidige vorm niet levensvatbaar is. Het college heeft op

15 november 2012 de conclusie en het advies van het IMK overgenomen. Bij brief van

4 december 2012 heeft appellant de conclusie van het IMK-rapport van 13 november 2012 betwist en daarbij verwezen naar een rapport van het MKB Huis van 1 december 2012. Hierop heeft het IMK bij brief van 17 december 2012 gereageerd en het college heeft onder overname van dit aanvullend advies het standpunt ingenomen dat het IMK-rapport van

13 november 2012 niet voldoende overtuigend is bestreden .

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat in het door het IMK uitgebrachte rapport van

13 november 2012 is uiteengezet waarom de onderneming van appellant en zijn compagnon nog onvoldoende bedrijfsresultaat heeft. Ook heeft het IMK gemotiveerd aangegeven waarom twijfels bestaan over de vakbekwaamheid van appellant en zijn compagnon en over hun ondernemersvaardigheden. Wat het MKB Huis in zijn rapport van 1 december 2012 heeft gesteld geeft geen aanleiding om de conclusies van het IMK voor onjuist te houden. Daarbij komt dat evenals het IMK ook MKB Huis meldt dat een intensieve marktbewerking moet plaatsvinden die zo snel mogelijk moet beginnen, dat ondersteuning in de vorm van coaching van belang is en voorts dat twijfels bestaan aangaande de ondernemersvaardigheden van de beide compagnons. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande geoordeeld dat het college onder verwijzing naar het IMK-advies de aanvraag om verlenging van de Bbz-uitkering op goede gronden heeft afgewezen.

3.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Hij betoogt net als in beroep dat het bedrijf wel levensvatbaar is. Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het rapport van het IMK van

13 november 2012. Appellant heeft aangevoerd dat het IMK-rapport cijfermatige en overige onjuistheden en/of onvolledigheden bevat. De rapporten van het MKB Huis bevatten vele positieve aspecten waaraan de rechtbank ten onrechte volledig voorbij is gegaan. Het IMK heeft dan ook ten onrechte appellant niet het voordeel van de twijfel gegund met betrekking tot de levensvatbaarheid van zijn bedrijf.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het geding in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of sprake is van een levensvatbaar bedrijf.

4.2.

Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.

4.3.

Een bijstandverlenend orgaan is in zaken als hier aan de orde gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties als het IMK. Het college mag bij de besluitvorming daarom in beginsel uitgaan van het advies van het IMK, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of aan de inhoud daarvan.

4.4.

In dit geval is, anders dan appellant betoogt, geen situatie aanwezig waarin die regel niet zou opgaan. Het door het IMK uitgebrachte advies getuigt van een voldoende zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk, waarbij is ingegaan op de branchekenmerken, de marktmogelijkheden en het ondernemerschap van appellant en zijn compagnon. Daarbij wordt mede betekenis gehecht aan de aanvullende adviezen van 13 november 2012 en

17 december 2012.

4.5.

De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat appellant met het overgelegde tegenadvies van MKB Huis van 1 december 2012 niet aannemelijk heeft gemaakt dat het advies van het IMK van 13 november 2012 relevante feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd. Voor zover het advies enkele feitelijke onjuistheden bevat, zoals door appellant gesteld, doen die geen afbreuk aan de conclusie dat het bedrijf niet levensvatbaar is. Hierbij is verder van belang dat de door beide adviesinstanties geprognotiseerde winstcijfers niet ver uiteen liggen en dat ook in het rapport van het MKB Huis punten van zorg tot uiting zijn gebracht ten aanzien van de vakbekwaamheid en ondernemersvaardigheden van appellant en zijn compagnon. Het feit dat het MKB Huis ten aanzien van de levensvatbaarheid van het bedrijf aan appellant en zijn compagnon het voordeel van de twijfel heeft willen gunnen, zoals door appellant naar voren gebracht, brengt niet mee dat het college het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op het andersluidende advies van het IMK. De door appellant naar voren gebrachte positieve aspecten, zoals vermeld in de rapporten van MKB Huis van 5 oktober 2012 en 1 december 2012, kunnen aan dit oordeel niet aan af doen.

4.6.

Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden. Aan het door appellant in hoger beroep ingebrachte IMK-rapport van 7 mei 2013 en de daarin vermelde omzetcijfers over 2012 en omzetprognose over 2013 kan daarom niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wil zien.

4.7.

Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten wordt bevestigd.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en A.M. Overbeeke en

F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2014.

(getekend) J.P.M. Zeijen

De griffier is buiten staat te ondertekenen