Centrale Raad van Beroep, 31-10-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3589, 13-439 WAO
Centrale Raad van Beroep, 31-10-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3589, 13-439 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2014
- Datum publicatie
- 6 november 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:3589
- Zaaknummer
- 13-439 WAO
Inhoudsindicatie
Weigering WAO-uitkering. Geen sprake van toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor appellante in het verleden een WAO-uitkering heeft toegekend gekregen. Het medisch onderzoek is voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en concludent.
Uitspraak
13/439 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 januari 2013, 12/2935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld en het hoger beroep nader aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie gegeven op de aanvulling van het hoger beroep.
Bij brief van 31 mei 2013 heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 mei 2013 overgelegd.
Appellante heeft een verklaring van een reumatoloog van 31 juli 2013 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S. Klootwijk, kantoorgenoot van mr. Gulickx. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
OVERWEGINGEN
Appellante is werkzaam geweest als [naam functie] in een confectie-atelier. In verband met klachten ten gevolge van bekkeninstabiliteit na bevalling, heeft appellante van
19 juni 1997 tot 4 november 2003 en vervolgens vanaf 2 december 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) ontvangen, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 juli 2007 is de WAO-uitkering van appellante per 14 september 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Aan laatstgenoemd besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 12 april 2007 ten grondslag, die appellante heeft onderzocht op het spreekuur en de voor appellante geldende beperkingen heeft opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2007. Bij beslissing op bezwaar van 2 oktober 2007 heeft het Uwv het besluit van 13 juli 2007 gehandhaafd.
Op 1 december 2011 heeft appellante bij het Uwv een formulier “Melden van verslechterde gezondheid” ingediend vanwege een toename van haar klachten na een val op
7 augustus 2011.
Bij besluit van 18 januari 2012 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij na een verkorte wachttijd van vier weken per 4 september 2011, geen WAO-uitkering krijgt omdat zij ziek is geworden door een andere oorzaak dan die waarvoor zij voorheen een
WAO-uitkering ontving. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van
9 januari 2012 ten grondslag, die heeft geconcludeerd dat de FML van 12 april 2007 ook per
4 september 2011 ongewijzigd van toepassing was.
Bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 januari 2012 ongegrond verklaard en zich daarin verenigd met de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, als gesteld in haar rapport van
22 mei 2012, dat per 7 augustus 2011 geen sprake is van toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor appellante in het verleden een WAO-uitkering heeft toegekend gekregen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de beoordeling door de verzekeringsartsen, die hebben vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante in 2011 ongewijzigd was ten opzichte van die in 2007, onjuist of onzorgvuldig te achten. De informatie die appellante in beroep heeft overgelegd heeft de rechtbank niet doen twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen in de periode vanaf
7 augustus 2011 niet te gering hebben vastgesteld. Gelet op deze conclusie wordt niet toegekomen aan de vraag uit welke oorzaak toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep (samengevat) op het standpunt gesteld dat haar klachten aanzienlijk zijn verergerd na 7 augustus 2011, dat zij sinds die datum niet meer in staat is om normaal te functioneren en om te werken en dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks gevolg is van dezelfde oorzaak als haar eerdere arbeidsongeschiktheid.
4. De Raad oordeelt als volgt.
In artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge die wet kan plaatsvinden indien degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd genoten en onafgebroken vier weken heeft geduurd.
Het bepaalde in artikel 43a van de WAO brengt met zich dat de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen voorafgaat aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. Met andere woorden: eerst als de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen is beantwoord, komt de vraag aan de orde of deze voortvloeien uit een andere oorzaak.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Uit de door appellante in beroep overgelegde informatie blijkt niet van een medisch geobjectiveerde toename van beperkingen ten tijde hier in geding. Ook de in hoger beroep overgelegde brief van reumatoloog C.W.Y. Appels van 31 juli 2013, die is opgesteld vanwege een bezwaar tegen de indicatiestelling en waarvan de inhoud met name lijkt gebaseerd op anamnestische gegevens, bevat geen informatie waaruit kan worden geconcludeerd dat op de datum in geding sprake was van een toename van de beperkingen van appellante. Dat wat appellante overigens in hoger beroep heeft aangevoerd kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
Het Uwv heeft aan appellante terecht per 4 september 2011 een WAO-uitkering geweigerd.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van één van de partijen in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) W. de Braal