Home

Centrale Raad van Beroep, 20-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3834, 13-1843 WUV

Centrale Raad van Beroep, 20-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3834, 13-1843 WUV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 november 2014
Datum publicatie
25 november 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:3834
Zaaknummer
13-1843 WUV

Inhoudsindicatie

De weigering van NMIK over de in geding zijnde periode houdt dus wat er zij van de in het bestreden besluit gegeven motivering in rechte stand. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

13/1843 WUV

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak in het geding tussen

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G. van Leeuwen beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 februari 2013, kenmerk BZ01517946 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940‑1945 (Wuv).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. E.C. Spiering. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant, geboren in 1939, is bij besluit van 20 februari 1975 erkend als vervolgingsslachtoffer in de zin van de Wuv. Op 15 mei 1990 heeft hij een periodieke uitkering aangevraagd. Deze is hem bij besluit van 13 januari 1992 toegekend met ingang van 1 mei 1990. Bij besluit van 17 juni 1993 is hem, met toepassing van artikel 21b (oud) van de Wuv, eveneens per 1 mei 1990 een bedrag ter zake van niet-meetbare invaliditeitskosten (NMIK) toegekend. De periodieke uitkering is daarbij ingetrokken.

1.2.

Bij brief van 18 juli 2012 is namens appellant verzocht om toekenning van de vergoeding van NMIK over de periode van 1 december 1984 tot 1 mei 1990. Dit verzoek is bij besluit van 16 augustus 2012 afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.

2.1.

Ter zitting heeft verweerder een beroep gedaan op verjaring. Daarbij is gewezen op de uitspraak van de Raad van 23 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB: 2014:159).

2.2.

De Raad kan verweerder hierin volgen. Naar vaste rechtspraak zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar. De door appellant gestelde financiële aanspraak heeft betrekking op een afgesloten periode van 1 december 1984 tot 1 mei 1990. Ten tijde van het inleidende verzoek van 18 juli 2012 was deze periode reeds (veel) meer dan vijf jaar verstreken.

2.3.

Bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om hieraan voorbij te gaan, zijn niet naar voren gekomen. Appellant heeft aangevoerd dat de sociaal rapporteur hem in november 1974 ten onrechte heeft aangeraden om alleen erkenning en niet tevens een uitkering aan te vragen. Hij beroept zich op een ambtelijke fout van verweerder en op bewust en stelselmatig handelen in strijd met wetten of verdragen. Al deze argumenten hadden echter reeds kunnen worden aangevoerd in bezwaar of beroep tegen de besluiten uit 1975, 1992 en 1993. Zo'n rechtsmiddel is toen niet ingesteld, ook niet naar aanleiding van de uitspraak van 9 januari 1992 (ECLI:NL:CRVB:1992:AI3248) waarbij de Raad het als regel ontzeggen van NMIK aan mannen als ongeoorloofd onderscheid heeft aangemerkt. Er is geen enkele aanwijzing dat appellant door verweerder of diens rechtsvoorganger(s) op oneigenlijke wijze van het instellen van een rechtsmiddel of het indienen van een nadere aanvraag is afgehouden. Dat appellant tot 18 juli 2012 heeft gewacht alvorens in actie te komen, moet voor zijn rekening worden gelaten.

2.4.

De weigering van NMIK over de in geding zijnde periode houdt dus wat er zij van de in het bestreden besluit gegeven motivering in rechte stand. Het beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en

B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2014.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

(getekend) E. Heemsbergen