Home

Centrale Raad van Beroep, 26-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4067, 13-6042 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 26-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4067, 13-6042 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 november 2014
Datum publicatie
9 december 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:4067
Zaaknummer
13-6042 WAJONG

Inhoudsindicatie

Weigering Wajong-uitkering. De rechtbank heeft op goede gronden in het voetspoor van de door haar ingeschakelde deskundige geoordeeld dat voor betrokkene meer beperkingen gelden voor het verdelen van de aandacht, handelingstempo en arbeidsduur dan door appellant wordt aangenomen. De rechtbank heeft appellant reeds opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, Awb te bepalen dat tegen het door appellant te nemen nieuwe besluit op het bezwaar slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

13/6042 WAJONG

Datum uitspraak: 26 november 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van

30 september 2013, 09/4550 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[betrokkene] te[woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. J.J.C.M. Rouws een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door

mr. Rouws.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene, geboren op [datum] 1989, heeft op 29 januari 2009 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend vanwege psychische problematiek. Bij besluit van 15 april 2009 heeft appellant geweigerd betrokkene een Wajong-uitkering toe te kennen omdat betrokkene niet een

jaar lang meer dan 25% arbeidsongeschikt is geweest.

1.2.

Bij besluit van 7 september 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 april 2009 ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant het standpunt ingenomen dat betrokkene per 20 februari 2008 - een jaar voor de datum van de aanvraag - minder dan 25% arbeidsongeschikt was.

2.1.

Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle als deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen naar de belastbaarheid van betrokkene. In een rapport van 3 juli 2012 heeft de deskundige vastgesteld dat betrokkene op 20 februari 2008 beperkingen had als gevolg van het syndroom van Asperger. Betrokkene heeft moeite met het houden van overzicht, moeite met hoofd- en bijzaken, neemt dingen letterlijk en beschikt over weinig mentale flexibiliteit. Betrokkene heeft duidelijk behoefte aan structuur en een aangepast werktempo maar hij heeft niet zelf de mogelijkheid dat aan te geven waardoor hij veel baat heeft bij externe structuur. De deskundige kon niet geheel instemmen met de belastbaarheid van betrokkene zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 maart 2009. Volgens de deskundige mag appellant geen acht uur per dag werken en dienen er daarnaast extra beperkingen te worden aangenomen op de punten concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht, doelmatig handelen, vervoer en handelingstempo.

2.2.

Appellant heeft, naar aanleiding van het door Van Marle uitgebrachte rapport van

3 juli 2012 aanleiding gezien om de FML aan te passen op de onderdelen concentreren van de aandacht en doelmatig handelen. Betreffende de overige door Van Marle genoemde aspecten heeft appellant gemotiveerd afgezien van aanpassing van de FML. De aangepaste FML heeft niet geleid tot een in het kader van de Wajong relevante wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid.

2.3.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak, bepalingen gegeven omtrent vergoeding van het griffierecht en de proceskosten en het onderzoek heropend met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft bij dit oordeel doorslaggevende betekenis gehecht aan het rapport van de door haar geraadpleegde deskundige van 3 juli 2012 en zijn reactie van 26 maart 2013 op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van

12 september 2012. Het oordeel van de deskundige over een urenbeperking en beperkingen over de punten verdelen van de aandacht en handelingstempo zijn naar het oordeel van de rechtbank niet op de juiste wijze neergelegd in de aangepaste FML van 22 oktober 2012.

3.1.

Appellant kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen en heeft zich in hoger beroep, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2013, op het standpunt gesteld dat een beperking voor het aspect verdelen van de aandacht niet is af te leiden uit de onderliggende psychiatrische rapporten en onvoldoende is onderbouwd door de deskundige. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het standpunt van de deskundige over het aspect handelingstempo volgens appellant onderbouwd weerlegd. Daarbij is opgemerkt dat in de FML onder rubriek 1.9.8 als voorwaarde is opgenomen dat belanghebbende is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist en in zoverre rekening is gehouden met de door de deskundige aangegeven voorwaarde. Voorts is door appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport de mening van de deskundige op het punt van een verdergaande urenbeperking onderbouwd heeft weerlegd.

3.2.

Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De discussie tussen partijen in hoger beroep heeft zich toegespitst op de vraag of de rechtbank in het voetspoor van haar deskundige terecht heeft geoordeeld dat voor betrokkene meer beperkingen gelden voor het verdelen van de aandacht, handelingstempo en arbeidsduur dan door appellant wordt aangenomen.

4.2.

In verband met de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zijn rapport, heeft de deskundige in een nadere toelichting van 26 maart 2013 zijn conclusie gehandhaafd dat appellant geen acht uur per dag kan werken en er extra beperkingen dienen te worden aangenomen op de punten verdelen van de aandacht, vervoer en handelingstempo. Volgens de deskundige is uit onderzoek gebleken dat appellant moeite heeft om zijn aandacht te richten op meer dan één taak tegelijkertijd en daaruit heeft hij afgeleid dat appellant problemen heeft met het verdelen van de aandacht. De deskundige heeft verder geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake is van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo als gevolg van de ernstige psychiatrische stoornis waaraan hij lijdt. De deskundige heeft vastgesteld dat de stoornis van Asperger zoals die zich bij betrokkene vertoont, een energetische beperking tot gevolg heeft. De deskundige heeft in zijn rapport van 26 maart 2013 beargumenteerd waarom betrokkene naar zijn mening geen acht uur per dag mag werken.

4.3.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Voor een overtuigende motivering is vereist dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door één van de partijen geraadpleegde, deskundige is als zodanig niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.

4.4.

Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door de deskundige gegeven motivering over de gestelde beperkingen betreffende verdelen van de aandacht, handelingstempo en arbeidsduur is overtuigend. Bovendien heeft de deskundige in zijn reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van

26 maart 2013 zijn conclusies objectiveerbaar gemotiveerd en met stelligheid en onderbouwd gehandhaafd. In hetgeen door appellant hiertegen is aangevoerd, is onvoldoende aanleiding gelegen om aan het standpunt van de deskundige te twijfelen.

4.5.

Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.1.

De rechtbank heeft appellant reeds opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil, en na bespreking van de wijze van afdoening met partijen ter zitting, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen het door appellant te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van betrokkene slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.

5.2.

Er bestaat aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

bepaalt dat beroep tegen het door appellant te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 april 2009 slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

-

veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 974,-;

-

bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 478,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en

B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) K. de Jong