Home

Centrale Raad van Beroep, 15-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:42, 12-2406 WIA

Centrale Raad van Beroep, 15-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:42, 12-2406 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 januari 2014
Datum publicatie
17 januari 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:42
Zaaknummer
12-2406 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering toegekende IVA-uitkering te verhogen. Zoals blijkt uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts heeft appellant hulp nodig bij het uit bed komen en het zich wassen en aankleden. Het door het Uwv ingenomen standpunt dat appellant met het aan hem toegekende pgb in staat moet worden geacht verpleegkundige hulp in te schakelen om hem te helpen bij deze handelingen, kan niet voor onjuist worden gehouden. Dit betekent dat met het pgb in belangrijke mate wordt voorzien in de behoefte van appellant aan oppassing en verzorging in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel.

Uitspraak

12/2406 WIA

Datum uitspraak: 15 januari 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van

21 maart 2012, 10/1386 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.E. Elgersma, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van 16 oktober 2013. Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 12 februari 2010 is appellant met ingang van 6 januari 2010 een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten

(IVA-uitkering) toegekend als bedoeld in artikel 47 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.2. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 juli 2010 ongegrond verklaard.

2.1. Na een tussenuitspraak van de rechtbank heeft het Uwv bij besluit van 15 februari 2011 de ingangsdatum van de IVA-uitkering nader vastgesteld op 13 oktober 2009. Bij een daaropvolgend besluit van 3 mei 2011 heeft het Uwv de ingangsdatum van deze uitkering nogmaals gewijzigd en deze vastgesteld op 14 oktober 2008. Bij deze wijzigingen is de hoogte van de uitkering niet gewijzigd.

2.2. De rechtbank heeft met toepassing van de destijds geldende artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de besluiten van 15 februari 2011 en 3 mei 2011 in het geding betrokken.

2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de besluiten van 1 juli 2010 en 15 februari 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 3 mei 2011 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak van

de Raad - verwezen is naar de uitspraken van de Raad van 22 december 2010,

ECLI:NL:CRVB:2010:BO9525 en 25 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BV2699 -

de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007, Stcrt 2007, 241 (Beleidsregel) de rechterlijke toets kan doorstaan. Van strijd met artikel 53 van de Wet WIA, zoals door appellant is gesteld, is dan ook geen sprake. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht met toepassing van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel heeft geweigerd de aan appellant toegekende IVA-uitkering als gevolg van zijn hulpbehoevendheid te verhogen. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente.

3.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld, voor zover het beroep tegen het besluit van 3 mei 2011 ongegrond is verklaard. Daarbij heeft hij herhaald dat het Uwv geen toepassing had mogen geven aan artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel, omdat deze regeling in strijd is met artikel 53 van de Wet WIA. Voorts is hij van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de genoemde uitspraken van de Raad van 22 december 2010 en 25 januari 2011, omdat die uitspraken niet zien op zijn situatie.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In artikel 53 van de Wet WIA is bepaald dat, indien de verzekerde verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheid voor de duur van de hulpbehoevendheid wordt verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste een factor 100/70. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de verzekerde in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.

4.2.

In het kader van de uitvoering van dit artikel hanteert het Uwv de Beleidsregel. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag, dan wel tot 85/75 van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan wel tot 85/75 of 85/70 van de WGA-uitkering, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. In het tweede lid van artikel 3 van deze Beleidsregel is bepaald, dat in gevallen waarop het eerste lid ziet, geen verhoging plaatsvindt, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van verzekerde wordt voorzien.

4.3.

Met betrekking tot de toepassing van de Beleidsregel heeft de rechtbank terecht verwezen naar de genoemde uitspraken van de Raad van 22 december 2010 en 25 januari 2011. Daarin is geoordeeld dat de Beleidsregel de rechterlijke toets kan doorstaan.

4.4.

Ter beantwoording van de vraag of het Uwv terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel wordt het volgende overwogen. Niet in geding is dat appellant in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert in de zin van 53 van de Wet WIA en dat hem een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend. Zoals blijkt uit het rapport van 21 april 2011 van de bezwaarverzekeringsarts heeft appellant hulp nodig bij het uit bed komen en het zich wassen en aankleden. Het door het Uwv ingenomen standpunt dat appellant met het aan hem toegekende pgb in staat moet worden geacht verpleegkundige hulp in te schakelen om hem te helpen bij deze handelingen, kan niet voor onjuist worden gehouden. Dit betekent dat met het pgb in belangrijke mate wordt voorzien in de behoefte van appellant aan oppassing en verzorging in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel en dat vorenstaande vraag bevestigend moet worden beantwoord.

4.5.

Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Nu het hoger beroep niet slaagt, zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en

K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.

(getekend) C.P.J. Goorden

(getekend) Z. Karekezi

QH