Centrale Raad van Beroep, 03-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4264, 13-6742 AWBZ
Centrale Raad van Beroep, 03-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4264, 13-6742 AWBZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 december 2014
- Datum publicatie
- 5 januari 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:4264
- Formele relaties
- Vervallenverklaard door: ECLI:NL:CRVB:2015:819
- Zaaknummer
- 13-6742 AWBZ
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is vervallen verklaard bij ECLI:NL:CRVB:2015:819.
Uitspraak
13/6742 AWBZ
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 november 2013, 12/6269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Haan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Haan. Het zorgkantoor is met voorafgaand bericht niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Bij brief van 8 oktober 2014 heeft het zorgkantoor desgevraagd nadere stukken ingediend en een vraag beantwoord.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 5 mei 2011 heeft het zorgkantoor aan appellant voor de periode van
17 februari 2011 tot en met 31 december 2011 een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 23.191,45 verleend voor de door het Centrum Indicatiestelling Zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerde zorgfuncties persoonlijke verzorging (0-1,9 uur per week), begeleiding individueel (10-12,9 uur per week) en huishoudelijke hulp bij ZZP. Daarbij is aan appellant meegedeeld welke verplichtingen zijn verbonden aan het pgb. Betreffende de verantwoording heeft het zorgkantoor aan appellant meegedeeld dat bij een netto pgb van boven € 5.000,00 twee keer per jaar verantwoording moet worden afgelegd. De verantwoordingsformulieren moeten vóór 11 augustus en vóór
11 februari bij het zorgkantoor ontvangen zijn. Bij besluit van 24 december 2011 heeft het zorgkantoor aan appellant voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een pgb verleend.
Appellant heeft op 8 juli 2011 een verantwoordingsformulier over de periode van
17 februari 2011 tot en met 30 juni 2011 ingediend. Hierop heeft hij opgegeven in die periode € 6.916,- aan zijn zorgverleners bij Stichting In de Vrijheid te hebben betaald voor persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding groep en huishoudelijke hulp.
Bij brief van 18 januari 2012 heeft [naam] het zorgkantoor bericht dat zij per 6 januari 2012 is benoemd tot bewindvoerder over het pgb van appellant. Voorts heeft [naam] het zorgkantoor te kennen gegeven dat alle voor appellant bestemde correspondentie naar Postbus 66, 8070 AB te Nunspeet moet worden gestuurd. Bij deze brief heeft [naam] de beschikking tot onderbewindstelling van de rechtbank Arnhem van 6 januari 2012 meegestuurd.
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het zorgkantoor de verlengingsbeschikking 2012 ingetrokken omdat appellant niet aan zijn verantwoordingsverplichtingen heeft voldaan.
Bij besluit van 19 april 2012 heeft het zorgkantoor het pgb over 2011 definitief vastgesteld. Van het verleende bedrag is een bedrag van € 6.916,00 geaccepteerd als goed verantwoord. Rekening houdend met een vrij verantwoordbaar bedrag resteert een bedrag van € 15.858,26 dat niet is verantwoord. Dit bedrag dient appellant terug te betalen.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het zorgkantoor het pgb over 2012 definitief vastgesteld op nihil, door het ontbreken van verantwoording. Appellant dient de reeds betaalde voorschotten van in totaal € 14.035,71 terug te betalen.
Bij brief van 16 juli 2012 is namens appellant een verantwoordingsformulier over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 aan het zorgkantoor toegestuurd. Tevens is verzocht om het pgb van appellant weer te activeren omdat hij nog zorg ontvangt van de Stichting Intro.
Bij brief van 9 augustus 2012 heeft het zorgkantoor appellant bericht dat het toegestuurde verantwoordingsformulier niet meer verwerkt kan worden. Omdat de verantwoording te laat is ingezonden heeft appellant, aldus het zorgkantoor, een intrekkingsbeschikking ontvangen.
Namens appellant is op 23 augustus 2012 bezwaar gemaakt. Het zorgkantoor heeft dit bezwaar opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 17 april 2012.
Namens appellant is bij afzonderlijke bezwaarschriften van 28 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 19 april 2012 en 1 mei 2012. Bij besluit van 20 december 2013 heeft het zorgkantoor deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep doen instellen. Dit beroep is bij de rechtbank Midden Nederland bekend onder nummer 14/605. De rechtbank heeft in die zaak nog geen uitspraak gedaan.
Bij besluit van 15 november 2012 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 17 april 2012 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn en er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij belanghebbende is bij het besluit van 17 april 2012 en dat het besluit daarom ingevolge artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan hem had moeten worden toegezonden. Dit is niet gebeurd; het besluit is uitsluitend naar het adres van de bewindvoerder in Nunspeet gestuurd. Daarmee is het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt, zodat de termijn ingevolge artikel 6:8 van de Awb niet is aangevangen op de dag na 17 april 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Niet in geschil is dat appellant belanghebbende is bij het besluit van 17 april 2012. Het besluit van 17 april 2012 is daarom ook gericht aan appellant en verzonden naar het adres dat op 18 januari 2012 door [naam] is doorgegeven aan het zorgkantoor. Vast staat dat appellant noch [naam] in de periode van 18 januari 2012 tot en met 17 april 2012 een adreswijziging aan het zorgkantoor hebben gezonden, zodat het besluit van 17 april 2012 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, onder verwijzing naar ECLI:NL:CRVB:2012:BW4474, terecht geconcludeerd dat toezending aan de bewindvoerder voldoende was voor de bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat in zijn situatie, anders dan in de door de rechtbank genoemde uitspraak, slechts het pgb onder bewind is gesteld, maakt dit niet anders nu het besluit van 17 april 2012 betrekking heeft op het intrekken van het verleende pgb voor het jaar 2012 zodat dit besluit onder de bewindvoering valt.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 is het bezwaarschrift van
23 augustus 2012 niet binnen de wettelijke termijn ingediend.
Nu niet blijkt van een verschoonbare overtreding van de bezwaartermijn leidt het bovenstaande tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.D.F. de Moor