Home

Centrale Raad van Beroep, 19-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4319, 12-6770 WAO

Centrale Raad van Beroep, 19-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4319, 12-6770 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 december 2014
Datum publicatie
6 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:4319
Zaaknummer
12-6770 WAO

Inhoudsindicatie

Herziening WAO-uitkering. Bijduiding functies. Geen nieuwe uitlooptermijn.

Uitspraak

12/6770 WAO

Datum uitspraak: 19 december 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van

20 november 2012, 12/1967 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O.C. IJzerman-Boute hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De gemachtigde van appellant heeft nog een vraag van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Appellant is daarbij

- met bericht van verhindering - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 19 september 2011 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat, rekening houdend met zijn medische beperkingen, appellant vijf functies kan vervullen. Bij vervulling van drie van deze functies kan hij een zodanig inkomen verwerven dat een arbeidsongeschiktheid van 27,10% resteert.

1.2.

In het kader van de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wijzigingen aangebracht in de Functionele Mogelijkhedenlijst. In verband met die wijzigingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw onderzoek ingesteld en vervolgens gerapporteerd dat een aantal primair aan appellant voorgehouden functies moet vervallen in verband met overschrijding van de belastbaarheid. Aanvullend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie voor appellant als passend aan te merken functies geselecteerd. Twee functies vallen binnen dezelfde SBC-code als de primair geduide functies en één functie was in de primaire fase al als reservefunctie aan appellant voorgehouden. Met deze functies kan appellant een zodanig inkomen verwerven dat een arbeidsongeschiktheid van 63,58% resteert.

1.3.

Bij beslissing op bezwaar van 27 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv besloten dat de WAO-uitkering van appellant per 19 september 2011 wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van

55 tot 65%.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep is nog slechts in geding de vraag of het Uwv na de nieuw geduide functies een uitlooptermijn in acht had moeten nemen. Volgens de gemachtigde is hierbij niet doorslaggevend of de nieuw geduide functies in het verlengde liggen van de oude functies, zoals door het Uwv naar voren is gebracht, maar dat deze functies hebben geleid tot de wijziging van de arbeidsongeschiktheid en tot een wijziging van de hoogte van de

WAO-uitkering waarop appellant zich, volgens vaste rechtspraak van de Raad, door middel van een uitlooptermijn kan voorbereiden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellant wordt in zijn betoog niet gevolgd. Volgens vaste rechtspraak mogen functies worden bijgeduid indien het betrokkene op grond van de voorgehouden functies voldoende duidelijk kon zijn dat hij/zij ook voor het vervullen van de bijgeduide functies geschikt zou kunnen worden geacht. Hieraan is in dit geval voldaan nu de functies die zijn bijgeduid ressorteren onder de reeds eerder voorgehouden SBC-code dan wel eerder als (reserve)functie waren voorgehouden. Ten tijde van de aanzegging van de aanvankelijk geduide functies, had het appellant dan ook duidelijk kunnen zijn dat hij ook voor de later voorgehouden functies geschikt was. Dit betekent dat, nu reeds bij het besluit van 18 juli 2011 een uitlooptermijn van twee maanden in acht is genomen, aan appellant bij het bestreden besluit geen nieuwe uitlooptermijn hoeft te worden gegund om zich op de veranderde omstandigheden in te stellen.

4.2.

Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van

J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op

19 december 2014.

(getekend) M.M. van der Kade

(getekend) J.C. Hoogendoorn

nk