Home

Centrale Raad van Beroep, 26-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:980, 12-5303 ZW

Centrale Raad van Beroep, 26-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:980, 12-5303 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 maart 2014
Datum publicatie
27 maart 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:980
Zaaknummer
12-5303 ZW

Inhoudsindicatie

Beëindiging ziekengeld. Niet meer ongeschikt voor zijn arbeid. Onjuiste maatstaf arbeid. Verbetering van de gronden

Uitspraak

12/5303 ZW

Datum uitspraak: 26 maart 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

16 augustus 2012, 11/5652 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam was als inpakker gedurende 32 uur per week, heeft zich op 20 oktober 2010 ziek gemeld met schildklierklachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.

1.2. Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van

31 oktober 2011 beëindigd op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid als inpakker. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 24 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek omdat geen inlichtingen zijn opgevraagd bij de behandelend sector. Appellant blijft van mening dat zijn klachten zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn klachten heeft appellant brieven van de huisarts en de behandelend neuroloog ingezonden.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van vaste rechtspraak van de Raad dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW, te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.

4.2.

De rechtbank heeft een onjuiste maatstaf aangelegd door in de aangevallen uitspraak ervan uit te gaan dat het Uwv als maatgevende arbeid heeft aangemerkt de functies die zijn geselecteerd bij de eerdere beoordeling van de aanspraak van appellant op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Vóór zijn ziekmelding van

20 oktober 2010 heeft appellant laatstelijk als inpakker gewerkt. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 29 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN8717 wordt vastgesteld dat het Uwv terecht dit werk de maatstaf voor de arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet (ZW) heeft gehanteerd.

4.3.

Op basis van de aanwezige gegevens wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat inzichtelijk en deugdelijk is gemotiveerd dat op 31 oktober 2011 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW, omdat de maatstaf arbeid binnen de medische mogelijkheden van appellant ligt. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de rugsparende werkzaamheden zittend konden worden uitgevoerd, dat appellant daarbij ook kon gaan staan, er daarbij niet zwaar hoefde te worden getild, niet boven schouderhoogte gewerkt hoefde te worden, zonder verhoogd persoonlijk risico of hoog werktempo. Het oordeel van de rechtbank dat op grond daarvan nader overleg met de behandelend sector achterwege heeft kunnen blijven wordt dan ook onderschreven.

4.4.

Naar aanleiding van de in hoger beroep door appellant overgelegde medische informatie, wordt overwogen - in navolging van het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van

31 januari 2014 - dat de hierin genoemde rug- en beenklachten meegewogen zijn bij de totstandkoming van het bestreden besluit.

4.5.

Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden, dient te worden bevestigd.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van

Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) Z. Karekezi

TM