Centrale Raad van Beroep, 25-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:996, 12-5601 BBZ
Centrale Raad van Beroep, 25-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:996, 12-5601 BBZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 maart 2014
- Datum publicatie
- 7 april 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:996
- Zaaknummer
- 12-5601 BBZ
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering bijstand. Schending inlichtingenverplichting door het niet te melden dat zij handel drijven op het internet. Enkele stelling van appellanten dat de opbrengsten niet de omvang van de genoten bijstand benaderen is onvoldoende om aan te nemen dat zij recht hadden op volledige dan wel aanvullende bijstand. Een deugdelijke administratie ontbreekt. Geen sprake van dringende redenen.
Uitspraak
12/5601 BBZ, 12/5602 BBZ
Datum uitspraak: 25 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 september 2012, 12/465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.T. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 februari 2014.
Voor appellanten is mr. J.O. Hovinga verschenen, kantoorgenoot van mr. Huisman.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Grommers.
OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen sinds 15 mei 2002 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
Naar aanleiding van informatie van een organisatie dat appellanten zich mogelijk bezighielden met handel op marktplaats.nl en na een steekproef waarbij gegevens van de Dienst Wegverkeer (RDW) zijn gecontroleerd, heeft het team Fraude Controle een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Het onderzoek is later overgedragen aan het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Groningen. In het kader van het onderzoek is onder andere het internet geraadpleegd, zijn gegevens gevorderd van de beheerder van de website marktplaats.nl en zijn appellanten verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van 29 november 2011.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
16 november 2011 de bijstand met ingang van 22 september 2006 in te trekken en de over de periode van 22 september 2006 tot en met 31 oktober 2011 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 89.957,54 van appellanten terug te vorderen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door het college niet te melden dat zij handel drijven op het internet. Omdat een deugdelijke administratie ontbreekt, is het recht op bijstand niet vast te stellen.
Het college heeft het daartegen gerichte bezwaar bij besluit van 23 maart 2012 (bestreden besluit) gegrond verklaard, de bijstand over de periode van 1 januari 2007 tot en met
2 november 2011 ingetrokken en de over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 oktober 2011 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 86.331,15 van appellanten teruggevorderd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Uit de onderzoeksbevindingen komt naar voren dat appellante in de periode van 22 september 2006 tot en met 11 oktober 2011 onder vier verschillende gebruikersnamen 15.135 advertenties heeft geplaatst op de website marktplaats.nl. Het gaat daarbij deels om advertenties die regelmatig worden ververst. Appellante biedt in die advertenties met name brommers, mobiele telefoons, computers en tassen te koop aan. Zij koopt deze goederen in om deze vervolgens weer te verkopen. Appellante heeft tijdens het verhoor op 31 oktober 2011 verklaard dat zij het leuk vond om op deze wijze wat geld bij te verdienen. Het gaat daarbij volgens haar verklaring meestal om spullen die zij goedkoper inkoopt en vervolgens voor meer verkoopt.
Gelet op de onder 4.1 weergegeven bevindingen van het onderzoek bestaat voldoende grondslag voor het standpunt van het college dat appellante gedurende de hier te beoordelen periode goederen heeft verhandeld op markplaats.nl en daaruit inkomsten heeft genoten. Anders dan appellanten aanvoeren, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat zij hieruit slechts geringe inkomsten heeft gehad.
Door van de activiteiten op marktplaats.nl en de daaruit verkregen inkomsten geen melding te maken aan het college, hebben appellanten de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Appellanten voeren aan dat zij erop mochten vertrouwen dat deze activiteiten op marktplaats niet als handel zouden worden gezien. Dat van de zijde van het college enige mededeling in die zin is gedaan, valt uit de stukken niet op te maken. Appellanten hebben in dit verband gewezen op een passage uit het Rapport Fraude Controle van 12 januari 2011. De conclusie uit dat rapport dat de verkopen van huishoudelijke goederen via marktplaats niet als “handel” kunnen worden gezien was gebaseerd op een gesprek met appellante van 2 december 2010, waarin zij heeft verklaard dat zij alleen artikelen uit de eigen huishouding verkocht. Daarna is het onderzoek overgedragen aan de sociale recherche, welk onderzoek heeft geleid tot de onder 4.1 weergegeven bevindingen. Aan de conclusie in het rapport van 12 januari 2011 komt dan ook niet de betekenis toe die appellanten daaraan hechten.
Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking en beëindiging van de bijstand, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft. Appellanten hebben geen administratie bijgehouden van hun activiteiten op marktplaats.nl en de daaruit verkregen inkomsten. Het is aan appellanten om aannemelijk te maken dat zij, ondanks schending van de inlichtingenverplichting, gedurende de hier in geding zijnde periode van 1 januari 2007 tot en met 2 november 2011 recht hadden op volledige dan wel aanvullende bijstand. Zij zijn daarin niet geslaagd. De enkele stelling van appellanten dat de opbrengsten niet de omvang van de genoten bijstand benaderen, is daartoe onvoldoende. Omdat een deugdelijke administratie ontbreekt, is niet duidelijk welke activiteiten appellanten hebben verricht en ook niet in welke maanden zij welke inkomsten hebben genoten.
Appellanten voeren tot slot aan dat het college op grond van dringende redenen van terugvordering had moeten afzien. De terugvordering over een periode van vijf jaar is volgens appellanten een onevenredig zware sanctie. Met deze terugvordering en gelet op een al bestaande schuld van € 100.000,-, komen zij in een uitzichtloze situatie terecht.
Ook deze grond slaagt niet. Intrekking en terugvordering van bijstand zijn in een geval als hier aan de orde gericht op herstel in de rechtmatige toestand en hebben daarmee een reparatoir karakter. De terugvordering is dus geen sanctie. Volgens artikel 3 van de Beleidsregels terugvordering SoZaWe 2011 (Beleidsregels) ziet het college in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot terugvordering. Dringende redenen zijn slechts gelegen in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële consequenties. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In de toelichting op de Beleidsregels wordt daaraan toegevoegd dat toepassing van de beslagvrije voet voldoende bescherming biedt. De door appellanten genoemde omstandigheden vormen geen dringende redenen als hier bedoeld. Daar komt bij dat de terugvordering ook niet leidt tot een uitzichtloze situatie. Op grond van artikel 7.1, aanhef en onder b van de Beleidsregels scheldt het college het restant van de geldschuld kwijt indien de schuldenaar gedurende zeven jaar volledig aan zijn betalingsverplichting in maandelijkse termijnen voldoet op een hoofdsom van meer dan 15000,-.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, slagen de gronden in hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en Y.J. Klik en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) S.K. Dekker