Centrale Raad van Beroep, 27-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:163, 13-5024 WWB
Centrale Raad van Beroep, 27-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:163, 13-5024 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 januari 2015
- Datum publicatie
- 28 januari 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:163
- Zaaknummer
- 13-5024 WWB
Inhoudsindicatie
Afwijzing bijstandsaanvraag omdat onduidelijk is gebleven of appellante in de te beoordelen periode feitelijk verbleef op het opgegeven adres.
Uitspraak
13/5024 WWB
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 juli 2013, 12/2205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland (het dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M.T.P.P. Gijsens.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving tot 29 maart 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van de gemeente Maastricht, waar zij samen met haar moeder en haar broer in één woning woonde. Zij heeft zich op 4 april 2012 bij het dagelijks bestuur gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB. Op het aanvraagformulier heeft zij vermeld dat zij woonachtig is op het adres [Adres A] te [woonplaats] (het opgegeven adres). Zij staat sinds
29 maart 2012 op dat adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Vaals.
Na het intakegesprek op 24 april 2012 is bij het dagelijks bestuur twijfel ontstaan met betrekking tot de vraag of appellante wel feitelijk op het opgegeven adres verblijft. Om die reden is het dagelijks bestuur een onderzoek gestart. In dat kader is dossieronderzoek gedaan, is de energieleverancier E-on om inlichtingen verzocht en is in de periode tussen 8 mei 2012 en 24 mei 2012 tot vijf maal toe geprobeerd een huisbezoek af te leggen aan de woning op het opgegeven adres. De bevindingen van het onderzoek zijn opgenomen in een advies aan het dagelijks bestuur van 29 mei 2012. Omdat appellante bij geen van de vijf bezoeken aan de woning op het opgegeven adres werd aangetroffen, is de sociale recherche van Pentasz ingeschakeld om een nader onderzoek te doen. Dit nadere onderzoek heeft geresulteerd in een huisbezoek op 25 mei 2012. De bevindingen van het nadere onderzoek zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 30 mei 2012.
Bij besluit van 1 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 november 2012 (het bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Daaraan ligt kort gezegd ten grondslag dat onduidelijk is gebleven of appellante in de te beoordelen periode feitelijk verbleef op het opgegeven adres. Door daarover onjuiste of geen volledige informatie te verstrekken, heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In het geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 4 april 2012 tot en met 1 juni 2012.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Met het dagelijks bestuur en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de feiten en omstandigheden in dit geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat appellante volledige openheid van zaken heeft gegeven over haar feitelijk verblijf in de te beoordelen periode. Zij heeft zich weliswaar per 29 maart 2012 laten inschrijven in de gemeente [woonplaats] en heeft een huurcontract overgelegd met als ingangsdatum 1 april 2012, maar die gegevens bieden op zich geen aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag waar appellante in de te beoordelen periode feitelijk verbleef.
In de periode tussen 8 mei 2012 en 24 mei 2012 is tot vijf maal toe geprobeerd een huisbezoek af te leggen aan de woning op het opgegeven adres. Appellante is daarbij niet één keer aangetroffen. Op 8 mei 2010 is aangebeld bij buren, waarna een buurtbewoner heeft verklaard dat zij appellante alleen in het weekend af en toe zag. Op 11 mei 2012 is in aansluiting op het bezoek aan het opgegeven adres een bezoek gebracht aan de woning op het oude adres van appellante in Maastricht. Appellante deed daar de deur open in haar pyama/huispak en deelde mede dat zij zich niet goed voelde en bij haar moeder overnachtte. Geconfronteerd met de mededeling dat zij bij vijf bezoeken aan de woning op het opgegeven adres niet één keer was aangetroffen, deelde zij mede dat zij haar bed nog niet had verhuisd en geen klusjesman kon vinden die haar spullen kon verhuizen.
Nadat de sociale recherche was gevraagd een nader onderzoek te verrichten, hebben een sociaal rechercheur en de klantmanager van appellante op 25 mei 2012 opnieuw geprobeerd een huisbezoek af te leggen. Ook nu werd appellante niet aangetroffen in de woning op het opgegeven adres. Vervolgens is wederom de oude woning van appellante in Maastricht bezocht. Appellante werd ook daar niet aangetroffen, waarna een buurtbewoner mededeelde dat appellante nog niet zo lang geleden vertrokken was met de bus. Vervolgens is appellante gebeld, waarna alsnog een huisbezoek heeft plaatsgevonden aan de woning op het opgegeven adres. Uit de daarvan opgemaakte rapportage blijkt dat er wel de nodige spullen in de woning aanwezig waren, maar deze geen bewoonde indruk maakte. De ijskast was leeg en stond niet aan. Er waren geen etenswaren in huis, anders dan een paar blikken soep. In de kamer die als slaapkamer zou dienen, stond een matras rechtop. Appellante zou hierop slapen. Op een andere kamer stond een matras nog ingepakt en stonden spullen die nog moesten worden uitgepakt. In de badkamer stonden nauwelijks spullen. Tijdens het huisbezoek deelde appellante bovendien mede dat er tot 21 mei 2012 geen aansluiting van gas was geweest. Uit bij E-on opgevraagde informatie blijkt dat appellante pas vanaf die datum gas en elektra geleverd kreeg.
De omstandigheid dat van de diverse bezoeken aan de woning op het opgegeven adres, van het huisbezoek en de door appellante tijdens dat bezoek afgelegde verklaring geen afzonderlijke rapporten of processen-verbaal zijn opgemaakt, vormt in dit geval geen reden de onderzoeksbevindingen buiten beschouwing te laten of om deze voor onjuist te houden. Appellante betwist slechts op onderdelen de juistheid van de in 4.4 en 4.5 genoemde feiten en omstandigheden, terwijl zij het beeld dat daaruit naar voren komt, namelijk dat zij over een langere periode geleidelijk haar spullen heeft verhuisd naar het opgegeven adres, nu juist heeft bevestigd in haar bezwaarschrift. Voor zover appellante heeft bedoeld te stellen dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de door haar verstrekte informatie en in zoverre een redelijke grond ontbrak voor het afleggen van het huisbezoek, wordt verwezen naar wat in 4.4 en 4.5 is overwogen. Daaruit volgt dat voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk was dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door appellante verstrekte gegevens.
Appellante heeft de twijfels over haar feitelijk verblijf niet kunnen wegnemen. De door appellante genoemde verklaringen van haar voormalige buurvrouw en van de verhuurder leiden niet tot een ander oordeel. De voormalige buurvrouw heeft tijdens de hoorzitting nu juist bevestigd dat appellante beetje bij beetje haar spullen heeft verhuisd. Het e-mailbericht van de verhuurder houdt niet meer in dan dat appellante in de periode tussen 1 april 2012 en 21 mei 2012 gebruik heeft gemaakt van de aanwezige gas- en elektravoorziening. Op grond daarvan is niet aannemelijk geworden dat appellante in die periode ook de beschikking had over gas- en elektra. Appellante stelt weliswaar dat gas en elektra tot die tijd op naam van de verhuurder stonden en zij hem daarvoor contant heeft betaald, maar zij heeft die stelling niet met stukken onderbouwd. De door appellante overgelegde verhuurovereenkomst biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. Uit het feit dat aan appellante per 4 juli 2012 alsnog bijstand is toegekend kan weliswaar worden afgeleid dat het door haar opgegeven adres per die datum haar woonadres is, maar onduidelijk blijft sinds wanneer dat het geval is. Appellante heeft haar inlichtingenverplichting geschonden door daarover geen volledige openheid van zaken te geven.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is buiten staat te ondertekenen