Home

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2279, 14-652 WWB

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2279, 14-652 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 juli 2015
Datum publicatie
16 juli 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2279
Zaaknummer
14-652 WWB

Inhoudsindicatie

Bezit onroerend goed in het buitenland. Geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.

Uitspraak

14/652 WWB, 14/4078 WWB

Datum uitspraak: 14 juli 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2013, 13/2472 (aangevallen uitspraak 1) en tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2014, 13/7705 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[Appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Appellanten hebben nadere stukken ingediend.

Het college en de Svb hebben verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Namens appellanten is verschenen mr. Küçükünal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. T. Baltus. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

Aangevallen uitspraak 1 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen vanaf 8 november 1982 bijstand, laatstelijk naar de norm voor gehuwden ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

In het kader van de Pilot Onderzoek naar Vermogen in het Buitenland (pilot) heeft het college een risicoprofiel opgesteld voor onderzoek. Geselecteerd zijn personen die (1) op

1 januari 2011 ouder dan 50 jaar zijn, en (2) een lopende bijstandsuitkering hebben, en (3) uit een ander land afkomstig zijn dan uit Nederland, en (4) een vakantiemelding hebben van 30 dagen of langer in één of meer kalenderjaren vanaf 1 januari 2009. Appellanten pasten in dit profiel.

1.3.

Op 10 oktober 2011 heeft het college appellanten per brief meegedeeld dat het een onderzoek gaat doen naar vermogen in het buitenland. Daarbij is uitgelegd wat bedoeld wordt met vermogen in het buitenland. Appellanten hebben twee weken de tijd gekregen eventueel vermogen in het buitenland te melden. Indien zij dit zouden doen, zou geen boete worden opgelegd, maar wel het recht op bijstand worden onderzocht en eventueel teveel ontvangen bijstand worden teruggevorderd. Als vermogen in het buitenland niet wordt gemeld en toch aanwezig blijkt, wordt wel een boete opgelegd, en eventueel aangifte gedaan bij het openbaar ministerie. Appellanten hebben niet op deze brief gereageerd.

1.4.

In opdracht van het college en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau) een vermogensonderzoek in Turkije uitgevoerd. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een rapport van 24 april 2012. De conclusie van het onderzoek is dat appellant eigenaar is van twee naast elkaar liggende woningen, waarvan één wordt verhuurd door appellant, in [plaatsnaam] (Turkije) met een waarde van in totaal € 62.000,-.

1.5.

Bij besluit van 4 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2013 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van

1 september 2012 ingetrokken op de grond dat appellanten beschikken over vermogen in het buitenland dat getaxeerd is op een totaal bedrag van € 62.000,-. De voor appellanten geldende vermogensgrens bedraagt € 11.370,-.

2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen aangevallen uitspraak 1 gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellanten hebben aangevoerd dat het college de gegevens voortkomend uit de pilot niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De pilot levert een verboden discriminatie op, zodat het bestreden besluit berust op onrechtmatig verkregen bewijs. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad heeft in zijn uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1229, in een soortgelijk geschil geoordeeld dat het college, door het risicoprofiel als vermeld in 1.2 toe te passen en op grond daarvan onderzoek in het buitenland te doen, niet heeft gehandeld in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie. De Raad ziet in het onderhavige geval geen grond anders te oordelen. Appellanten betogen weliswaar dat deze uitspraak niet berust op een juiste motivering, omdat bij die zaak op de zitting van de Raad op 20 januari 2015 namens het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam zou zijn verklaard dat de kadasters in Nederland geen openbare registers zijn en dat in die registers niet gezocht kan worden op naam, maar dit betoog slaagt niet, reeds omdat het proces-verbaal van die zitting geen deel uitmaakt van de gedingstukken in deze zaak en appellanten hun stelling niet nader hebben onderbouwd. Het college heeft daarom de gegevens voortkomend uit de pilot ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit.

4.2.

Uit de uitspraak van de Raad van 14 april 2015 volgt tevens dat, anders dan appellanten betogen, geen concreet vermoeden van vermogen in het buitenland was vereist alvorens het college bevoegd was onderzoek in Turkije te laten verrichten. Uit de onder 4.1 genoemde uitspraak blijkt dat het college de toepassing van zijn algemene onderzoeksbevoegdheid

mocht beperken tot personen die behoren tot het door het college gehanteerde risicoprofiel als vermeld in 1.2.

4.3.

Het beroep van appellanten op een passage uit de brochure: “Inkomen en vermogen in het buitenland, handreiking bij grensoverschrijdend onderzoek en recht op bijstand” (handreiking) van het Uwv, volgens welke het IBF pas onderzoek zou mogen doen bij een concreet vermoeden van fraude slaagt evenmin. In deze brochure informeert het Uwv bestuursorganen over de wijze waarop het verrichten van onderzoek naar mogelijke inkomens- en/of vermogensbestanddelen buiten Nederland in zijn werk gaat. Gelet op het informatieve karakter van de handreiking kunnen appellanten aan de inhoud daarvan geen rechten ontlenen.

4.4.

Het betoog dat het IBF niet bevoegd was om in opdracht van de gemeente onderzoek te verrichten slaagt ook niet. De uitoefening van de in artikel 53a van de WWB neergelegde onderzoeksbevoegdheid en van de in artikel 17 van de WWB opgenomen bevoegdheid om inlichtingen en medewerking van de bijstandsgerechtigde te verlangen, zijn bij wet opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders en mogen niet worden uitbesteed aan private bedrijven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2947). Het IBF is echter geen privaat bedrijf met een buiten het publieke belang gelegen doel, maar onderdeel van de directie Handhaving van UWV en is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aangewezen als het coördinatiepunt voor grensoverschrijdende uitwisseling van fraude-informatie, en als zodanig geheel dienstbaar aan het publieke belang. Daarom mag het college onderdelen van dergelijk onderzoek, zoals hier is gebeurd, wel door het IBF laten uitvoeren.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. Aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Aangevallen uitspraak 2 6. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

6.1.

Appellanten ontvangen vanaf 20 april 2013 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.

6.2.

Op 8 april 2013 heeft de zoon van appellanten telefonisch gesproken met een beoordelaar van de Svb en daarbij te kennen gegeven dat zijn ouders in aanmerking willen komen voor een toeslag. Hij heeft daarbij gemeld dat zijn moeder geen inkomen of uitkering meer heeft, omdat zijn vader een huisje in Turkije heeft. Dit heeft het college als vermogen aangemerkt en hierover loopt een rechtszaak, aldus de zoon. De zoon van appellanten zou nog een bewijs van beëindiging van de bijstand van appellanten per mail aan de Svb sturen. Uit een interne notitie van de Svb van 11 april 2013 blijkt dat [naam dochter], de dochter van appellanten, per

e-mailbericht het besluit van 4 september 2012 van het college aan de Svb heeft gestuurd.

6.3.

Op 13 mei 2013 hebben appellanten een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de WWB.6.4. Bij besluit van 23 mei 2013 heeft de Svb de aanvraag afgewezen op de grond dat het totale vermogen van appellanten (woning in Turkije) hoger is dan het toegestane maximum bedrag van € 11.590,-.

6.5.

Bij besluit van 22 oktober 2013 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2013 ongegrond verklaard.

7. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

8. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 gekeerd. Appellanten hebben aangevoerd dat de Svb zijn besluitvorming niet heeft mogen baseren op het onderzoek van het college als vermeld onder 1.4, omdat dat onderzoek om verscheidene redenen onrechtmatig is geweest.

9. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

9.1.

Anders dan appellanten betogen, heeft de Svb zijn besluitvorming niet gebaseerd op het onderzoek van het college als vermeld onder 1.4, maar op door appellanten in het kader van hun inlichtingenverplichting bij hem aangedragen gegevens. De zoon en de dochter van appellanten hebben immers op 8 onderscheidenlijk 11 april 2013 bij de Svb melding gemaakt van het vermogen van appellanten in Turkije en het besluit van het college van 4 september 2012 aan de Svb overgelegd, waarin de - niet langer betwiste - waarde van het vermogen is vermeld. De Svb is bij de besluitvorming op deze overgelegde gegevens afgegaan, zoals ook blijkt uit het bestreden besluit 2. Weliswaar heeft de Svb de stukken van het onderzoek van het college in bezwaar alsnog bij het college opgevraagd, maar uit het bestreden besluit 2 blijkt dat de Svb dit ter completering van het dossier heeft gedaan. De beroepsgronden die zien op de rechtmatigheid van het onderzoek door het college en de vraag of, zou sprake zijn van onrechtmatigheid, de Svb de resultaten van dat onderzoek mag benutten, zal de Raad daarom niet bespreken.

9.2.

Uit 9.1 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt. Aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd.

10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.R Schut en

J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2015.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) R.G. van den Berg