Centrale Raad van Beroep, 31-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2581, 14/3391 WIA
Centrale Raad van Beroep, 31-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2581, 14/3391 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 31 juli 2015
- Datum publicatie
- 4 augustus 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:2581
- Zaaknummer
- 14/3391 WIA
Inhoudsindicatie
Weigering WIA-uitkering. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig. Beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn niet onderschat. Eerst in hoger beroep is de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende deugdelijk onderbouwd.
Uitspraak
14/3391 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2014, 13/9895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M. Noorlander, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Namens appellante is mr. Noorlander verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
Appellante, laatstelijk werkzaam als verkoopmedewerkster in een tassenwinkel (de maatgevende arbeid), heeft zich op 11 juni 2010 ziek gemeld in verband met rugklachten en psychische klachten.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 april 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 13 april 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 28 oktober 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig is geweest. Ten onrechte is geen nadere medische informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Voorts stelt appellante dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Uit de rapporten van de bedrijfsarts en de arts die appellante heeft beoordeeld in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) volgt dat appellante verdergaand beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen. Daarnaast had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Gezien de grote verschillen tussen de beoordeling door de verzekeringsartsen en de beoordelingen door voornoemde artsen had het Uwv aanleiding moeten zien om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen. Appellante heeft de Raad verzocht om alsnog een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Als gevolg van haar klachten acht appellante zich voorts niet in staat de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts heeft appellante psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur en heeft dossierstudie verricht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante eveneens psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur en het dossier bestudeerd. Ook heeft deze arts de door appellante in bezwaar overgelegde medische stukken betrokken bij zijn beoordeling en informatie bij de behandelend psychiater opgevraagd en deze informatie meegewogen. De stelling van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen nadere vragen heeft gesteld aan de behandelend psychiater slaagt niet. De psychiater is weliswaar niet specifiek ingegaan op de vragen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar heeft wel op diens verzoek inlichtingen verstrekt over de diagnose, behandeling en medicatie van appellante. Voor zover appellante zich op het standpunt heeft gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep net als de bedrijfsarts en Wmo-arts meer informatie bij de behandelend sector had moeten inwinnen, wordt appellante evenmin gevolgd. Raadpleging van de behandelend sector is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8337) aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over diens beperkingen. Van geen van beide situaties is sprake. Er zijn geen aanwijzingen dat de eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, samen met de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de in bezwaar overgelegde en opgevraagde informatie ontoereikend waren voor het vormen van een verzekeringsgeneeskundig oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke arbeidsbeperkingen appellante ondervindt en waarom geen aanleiding bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts is appellante vanwege een posttraumatische stressstoornis, fibromyalgie en rugklachten beperkt op het psychische en fysieke vlak. Appellante is verminderd stressbestendig en heeft moeite in de sociale omgang. Appellante kan de meeste bewegingen wel uitvoeren, maar vooral bij kracht zetten en herhaalde bewegingen nemen de klachten toe. Zij is niet in staat zware lichamelijke inspanningen te verrichten. Omdat voor de klachten van appellante geen verklaring kan worden gevonden in een organisch substraat is er volgens deze arts geen reden verdergaande beperkingen aan te nemen. Voorts bestaat geen medische indicatie voor een urenbeperking op grond van de Standaard Verminderde Arbeidsduur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellante vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Volgens deze arts heeft de verzekeringsarts een midden gezocht tussen wat appellante objectief medisch kan en soms doet en wat zij zelf meent niet te kunnen. Hiertussen is een spanningsveld gelegen van psychiatrische betekenis. Appellante meer of verdergaand beperkt achten zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een anti-revaliderend effect hebben. De omstandigheid dat de bedrijfsarts appellante (onder andere) op de aspecten zitten, staan en lopen verdergaand beperkt heeft geacht en een urenbeperking noodzakelijk heeft geacht, geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen over de voor appellante vastgestelde belastbaarheid dan de rechtbank. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039) is het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. Ook is hierbij overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de
re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene in het kader van de Wet WIA. De beoordeling door de Wmo-arts geeft evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Los van het feit dat deze beoordeling heeft plaatsgevonden binnen een ander wettelijk kader, kan hieruit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden opgemaakt dat de belastbaarheid van appellante is overschat. De beoordeling voldoet niet aan de verzekeringsgeneeskundige zorgvuldigheidsvereisten. Onder andere is geen vermelding gemaakt van lichamelijk en/of psychiatrisch onderzoek, wordt geen onderscheid gemaakt tussen objectieve waarneming en anamnese en worden geen heldere grenzen voor de belastbaarheid van appellante weergegeven. Er is geen aanleiding om deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
Nu er geen reden was voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft evenmin reden voor twijfel, zodat ook de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (wikkelaar EWS) laten vervallen en deze vervangen door de binnen dezelfde SBC-code gelegen functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (monteur/monteuse). Gelet op het uitgangspunt van finale geschilbeslechting en nu het gaat om een beoordeling bij einde wachttijd, is de Raad van oordeel dat het Uwv deze functie alsnog aan de schatting ten grondslag mag leggen. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, is appellante in medisch opzicht in staat de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de thans aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen. Uit de door appellante verstrekte informatie van haar behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen. Terecht is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35%.
Gezien hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, houdt de aangevallen uitspraak stand. Deze uitspraak moet worden bevestigd.
5. Nu eerst in hoger beroep de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende deugdelijk onderbouwd is, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.960,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-;
- -
-
bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W. de Braal