Home

Centrale Raad van Beroep, 11-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2718, 14/3058 WWB

Centrale Raad van Beroep, 11-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2718, 14/3058 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 augustus 2015
Datum publicatie
14 augustus 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2718
Zaaknummer
14/3058 WWB

Inhoudsindicatie

Huisbezoek. Herhaalde weigering om het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ te ondertekenen, huisbezoek is voortijdig afgebroken en de woning is verlaten. Niet kan worden geoordeeld dat betrokkene haar medewerking heeft verleend aan het huisbezoek. Gevolg is dat de woon- en leefsituatie, in samenhang bezien met de afgelegde verklaringen en de waarnemingen bij haar woning, onduidelijk is gebleven en het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

14/3058 WWB

Datum uitspraak: 11 augustus 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van

22 april 2014, 13/5415 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (appellant)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. E. Kweens een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Namens appellant is

mr. J.C.N. van Dijk verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door

mr. M.C.J. Houben, kantoorgenoot van mr. Kweens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene heeft op 12 januari 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Betrokkene heeft in het kader van haar aanvraag opgegeven dat haar relatie met [naam] (S) is beëindigd en dat hij haar woning op het adres [adres] (opgegeven adres) heeft verlaten. Uit de relatie van betrokkene en S zijn kinderen geboren. Tijdens het intakegesprek heeft betrokkene verklaard dat zij één bankrekening heeft en dat S deze rekening beheerde. Op de overgelegde afschriften van deze bankrekening is zichtbaar dat er één bankpas wordt gebruikt en dat er op enig moment notariskosten zijn betaald. Volgens betrokkene was dat het moment waarop zij te weten is gekomen dat S een huis had gekocht in [gemeente] .

1.2.

Naar aanleiding van de aanvraag hebben medewerkers van het Team Bijzonder Onderzoek van de gemeente Eindhoven een onderzoek verricht naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader hebben de medewerkers in de periode van 18 maart 2013 tot en met 4 april 2013 in totaal 21 waarnemingen verricht bij de woning van betrokkene op het opgegeven adres, met betrokkene op 27 maart 2013 een gesprek gevoerd en op 4 april 2013 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd. De medewerkers zijn op 4 april 2013 in de woning van betrokkene op het opgegeven adres binnengelaten door S, waarna de medewerkers in de woonkamer een gesprek met betrokkene hebben gevoerd. Betrokkene heeft het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ niet ondertekend, waarop de medewerkers de woning hebben verlaten. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 8 april 2013.

1.3.

Bij besluit van 10 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft appellant de aanvraag van betrokkene afgewezen. Hieraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt over haar woon- en leefsituatie en geen medewerking heeft verleend aan het huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen.

2.2.

Met betrekking tot de waarnemingen heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant voldoende aanleiding had om de woonsituatie van betrokkene door middel van veelvuldige waarnemingen te onderzoeken. Omdat de waarnemingen voorts een beperkte duur hadden, is daarmee de gemaakte inbreuk op de privacy niet ongeoorloofd en ook niet onevenredig met het nagestreefde doel, terwijl dit niet op een minder ingrijpende wijze kon worden bereikt. Met betrekking tot het huisbezoek heeft de rechtbank geoordeeld dat een redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek op het opgegeven adres, nu de verklaring van betrokkene over de aanwezigheid van S niet strookte met de waarnemingen. Ook is volgens de rechtbank voldaan aan de eis van het ‘informed consent’, omdat uit het ambtsedig opgemaakt rapport van het huisbezoek blijkt dat de twee medewerkers van het Team Bijzonder Onderzoek zich na het binnentreden van de woning hebben gelegitimeerd tegenover betrokkene en haar uitleg hebben gegeven over het huisbezoek. Voorts is daaruit gebleken dat betrokkene is gewezen op de gevolgen die het weigeren van toestemming kan hebben.

2.3.

Volgens de rechtbank bestaat echter onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat betrokkene onvoldoende medewerking heeft verleend aan het huisbezoek en dat door die weigering het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De enkele weigering van betrokkene om het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ te ondertekenen acht de rechtbank daarvoor onvoldoende, terwijl uit het ambtsedig opgemaakt rapport van het huisbezoek niet kan worden afgeleid dat de medewerkers van het Team Bijzonder Onderzoek, nadat zij met haar in de woonkamer hadden gesproken, betrokkene hebben gevraagd of zij de woning of gedeelten daarvan nader mochten onderzoeken.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat betrokkene onvoldoende heeft meegewerkt aan het huisbezoek.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 12 januari 2013 tot en met 10 april 2013.

4.2.

Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag.

4.3.

Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op het antwoord op de vraag of betrokkene voldoende medewerking heeft gegeven aan het huisbezoek van 4 april 2013.

4.4.

Vaststaat dat betrokkene het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ niet heeft ondertekend. Uit het op ambtseed opgemaakt rapport van 8 april 2013 blijkt dat de medewerkers van het Team Bijzonder Onderzoek tijdens het huisbezoek van 4 april 2013 uitsluitend in de woonkamer zijn geweest en daar met betrokkene hebben gesproken. In dit gesprek is onder meer aan bod gekomen dat S vaker in de woning van betrokkene is dan zij eerder heeft verklaard. Betrokkene heeft vervolgens toegelicht dat zij ziek was en dat S daarom vaker aanwezig was, zodat hij voor de kinderen kon zorgen. Deze toelichting is op de achterzijde van het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ door een van de medewerkers van het Team Bijzonder Onderzoek schriftelijk vastgelegd. Voorts blijkt uit het rapport dat met betrokkene de voorzijde van het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ is besproken en dat zij meerdere malen is verzocht zowel de voorzijde als de achterzijde van dit formulier te ondertekenen. Betrokkene heeft gezegd dat zij dit zal doen, maar telkens wanneer haar het formulier en een pen werden aangereikt ontweek zij het feitelijk ondertekenen. Betrokkene is voorgehouden dat op deze manier het voor de gemeente niet mogelijk is haar recht op bijstand vast te stellen, zodat haar aanvraag zal worden afgewezen.

4.5.

Betrokkene heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de verklaring, welke handgeschreven op de achterzijde van het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ is opgenomen, overeenkomt met haar verklaring en de medewerkers haar hebben verzocht deze verklaring te ondertekenen. Zij heeft dit geweigerd. Betrokkene heeft eerst ter zitting gesteld dat de medewerkers haar niet hebben gevraagd de voorzijde van het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ te tekenen. Met appellant ziet de Raad echter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de weergave van het huisbezoek in het rapport van 8 april 2013. Te minder nu betrokkene steeds en ook in verweer in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat zij heeft geweigerd het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ te ondertekenen. Het betoog van betrokkene dat zij haar medewerking niet heeft geweigerd omdat de medewerkers de woning zijn binnengelaten en met haar in de woning een gesprek hebben gevoerd, slaagt niet. Vaststaat immers dat de medewerkers na uitleg over het huisbezoek en de herhaalde weigering van betrokkene het formulier ‘Toestemming huisbezoek’ te ondertekenen het huisbezoek voortijdig hebben afgebroken en de woning hebben verlaten. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat betrokkene haar medewerking heeft verleend aan het huisbezoek.

4.6.

Uit 4.4 en 4.5 vloeit voort dat voldoende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat betrokkene niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Het gevolg hiervan is dat haar woon- en leefsituatie, in samenhang bezien met de door haar afgelegde verklaringen die inhoudelijk niet consistent zijn en met de waarnemingen bij haar woning, onduidelijk is gebleven. Daaraan heeft appellant het gevolg kunnen verbinden dat om die reden het recht op bijstand van betrokkene niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2015.

(getekend) G.M.G. Hink

(getekend) C. Moustaïne

HD