Centrale Raad van Beroep, 19-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3602, 14-4429 WIA
Centrale Raad van Beroep, 19-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3602, 14-4429 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2015
- Datum publicatie
- 21 oktober 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:3602
- Zaaknummer
- 14-4429 WIA
Inhoudsindicatie
Weigering WIA-uitkering. Minder dan 35% arbeidsongeschikt. De conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn niet onjuist. Geen urenbeperking. Geen onderschatting belastbaarheid.
Uitspraak
14/4429 WIA
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 8 juli 2014, 13/6985 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
OVERWEGINGEN
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster magazijn voor 40 uur per week. Begin 2011 is zij voor dit werk uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft psychiater H. Kondakҫi op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise verricht. Na ontvangst van het expertiserapport heeft een verzekeringsarts van het Uwv op 23 april 2013 een rapport uitgebracht en de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2013. Bij het arbeidskundig onderzoek werd vervolgens na het duiden van voorbeeldfuncties berekend dat het verlies aan verdienvermogen van appellante 14,49% is. Bij besluit van 31 mei 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 25 januari 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 22 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 mei 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde medische beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestond een urenbeperking aan te nemen. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgelegde beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de verzekeringsartsen van het Uwv ten aanzien van haar ten onrechte geen noodzaak voor een urenbeperking hebben aangenomen. Appellante is in therapie bij I-Psy en neemt twee dagdelen per week deel aan dagbesteding bij Kayra Zorg en Welzijn (Kayra), waardoor zij niet volledig beschikbaar is voor arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geconcludeerd dat de activiteiten waaraan appellante tijdens de dagbesteding bij Kayra kan deelnemen zijn gelegen in de hobby-sfeer en daarom niet kunnen worden aangemerkt als een intensieve therapie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van psychiater Kucukaycan, verbonden aan I-Psy, van 13 januari 2015 overgelegd.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om de conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Met inachtneming van de uitkomsten van het expertise-onderzoek heeft de verzekeringsarts in zijn rapport geconcludeerd dat appellante psychische klachten heeft, die hun oorsprong vinden in een problematische relatie met haar dochter. Uit het rapport van psychiater Kondakçi blijkt dat appellante beperkingen heeft voor het vasthouden van aandacht, concentratie en energieniveau. Hoewel het energieniveau van appellante beperkt is ziet de verzekeringsarts, gelet op de daginvulling van appellante, voor een medische urenbeperking geen noodzaak. Appellante is wel aangewezen op werk zonder nachtdiensten en zij mag niet meer dan 8 uur per dag of 40 uur per week werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het expertise rapport van psychiater Kondakçi eveneens bij zijn beoordeling betrokken. Volgens deze verzekeringsarts blijkt uit het rapport van Kondakçi dat appellante beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren, maar niet voor werktijden. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin een indicatie voor een urenbeperking op basis van verminderde beschikbaarheid doordat appellante een therapie moet ondergaan. Appellante is weliswaar in therapie bij I-Psy, maar uit de tijdens de hoorzitting getoonde afsprakenkaart blijkt niet dat het om een intensieve behandeling gaat.
In het in beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van
25 februari 2014 en het zorg- en ondersteuningsplan van Karya van 1 mei 2012 heeft de rechtbank, gelet op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terecht geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat de belastbaarheid van appellante is onderschat en dat er een noodzaak bestond voor een urenbeperking. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de antwoorden op de vragen die appellante op de hoorzitting zijn gesteld en uit het zorg- en ondersteuningsplan van Kayra dat de dagbesteding is gericht op ontspanning en sociale contacten. De activiteiten zijn erop gericht deelnemers bezig te houden, fit te houden en onder de mensen te brengen. Soms wordt er in groepen gepraat, wordt een bezoek gebracht aan een museum of stad, een film gekeken of een boswandeling gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geconcludeerd dat deze activiteiten niet kunnen worden gelijk gesteld aan het volgen van een intensieve therapie.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 mei 2014 (lees: 2015) gemotiveerd dat het in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater Kucukaycan van
13 januari 2015 geen reden geeft de voor appellante vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. De omstandigheid dat deelname aan de dagbesteding door psychiater Kucukaycan wordt aangemerkt als een gedragsmatige interventie maakt evenmin dat moet worden gesproken van een intensieve behandeling. Er is geen grond om deze inzichtelijk gemotiveerde conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. van Rooijen