Centrale Raad van Beroep, 16-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3650, 14-4671 WAO
Centrale Raad van Beroep, 16-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3650, 14-4671 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2015
- Datum publicatie
- 21 oktober 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:3650
- Zaaknummer
- 14-4671 WAO
Inhoudsindicatie
Vaststelling verlies aan verdiencapaciteit op ruim 56%. Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Juistheid medische grondslag. Geschiktheid functies.
Uitspraak
14/4671 WAO
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juli 2014, 14/715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Gemachtigde van appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv zijn zienswijze heeft gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is werkzaam geweest als productieleider voor 40 uur per week. Op 21 december 2011 heeft hij zich vanuit een situatie dat hij uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege psychische problematiek, alsmede klachten van de rechterenkel en linkerhand. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht en de voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant in staat kan worden geacht passende arbeid te verrichten op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op ruim 56%. Bij besluit van 7 november 2013 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 18 december 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2. In bezwaar heeft appellant aangevoerd geen reguliere arbeid te kunnen verrichten en daarom volledig arbeidsongeschikt te zijn, omdat hij niet in staat is zijn woede-aanvallen te beheersen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van GZ-psycholoog N.M.A. Verbraak van 26 november 2013 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een aanvullende beperking in de FML op te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor de passendheid van de voorgehouden functies, waarna het bezwaar bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
3. In beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv in de FML van 9 januari 2014 onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Appellant heeft als gevolg van jicht gewrichtsklachten. Informatie van een internist/nefroloog inzake een opname van 24 februari 2014 tot 4 maart 2014 en een overzicht van bloedglucose-uitslagen zijn ingezonden, waarbij de diagnose diabetes mellitus is gesteld. Verder heeft appellant een brief van de GZ-psycholoog van 30 april 2014 ingebracht. Ten slotte heeft appellant stukken over de verstrekking van een gehandicaptenparkeerplaats van de gemeente Eindhoven in geding gebracht.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest. Zo is dossieronderzoek verricht en is appellant op het spreekuur en - in bezwaar - op de hoorzitting gezien. De informatie van de GZ-psycholoog van 16 november 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn overwegingen betrokken, waarna hij de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde FML heeft herzien door extra beperkingen aan te nemen op de punten specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren, omgaan met conflicten, samenwerken en specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren.
Ook in de in beroep door gemachtigde van appellant overgelegde stukken ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven medische beoordeling. In zijn nadere reactie van 13 mei 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank terecht opgemerkt dat de inhoud van de in beroep overgelegde brief van de GZ-psycholoog overeenkomt met diens in de bezwaarfase overgelegde brief, die kenbaar is meegewogen in de heroverweging in de bezwaarfase. Ook de omstandigheid dat de gemeente een verzoek voor een gehandicaptenparkeerplaats heeft gehonoreerd, maakt de beoordeling volgens de rechtbank niet anders omdat hieruit geen medische gegevens naar voren komen. Over de in beroep overgelegde medische gegevens met betrekking tot de op 24 februari 2014 vastgestelde diabetes mellitus heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de datum waarop deze aandoening is vastgesteld en het feit dat appellant van de hieraan gelieerde klachten geen melding heeft gemaakt tijdens de onderzoeken van het Uwv, hier terecht geen rekening mee heeft gehouden in de door hem vastgestelde FML. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de datum in geding 18 december 2013 is en dat met een eventuele na die datum ingetreden verslechterde gezondheidssituatie geen rekening kan worden gehouden.
Voorts heeft de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen evenmin reden gezien de passendheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Ten slotte heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
5. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de diabetesklachten ten onrechte bij de beoordeling buiten aanmerking zijn gelaten. Bestreden is dat 18 december 2013 de datum in geding is. Het is volgens gemachtigde van appellant aannemelijk dat op de datum van het bestreden besluit ook reeds sprake was van diabetes. Ingevolge artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA wordt de inkomenseis herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. Op grond hiervan dient de wijziging in de gezondheidstoestand volgens gemachtigde van appellant ambtshalve tot en met in ieder geval de datum van de beslissing op bezwaar te worden meegenomen. Verder is namens appellant over de geschiktheid voor de geduide functies aangevoerd dat voor het vervullen van enkele functies het dragen van veiligheidsschoenen vereist is. Gesteld is dat het Uwv ten onrechte niet heeft onderzocht of appellant veiligheidsschoenen kan dragen, terwijl hij aangewezen is op orthopedisch schoeisel. Ten slotte heeft gemachtigde van appellant aangevoerd dat bij enkele voorgehouden functies een belasting voor knielen en hurken voorkomt, terwijl in de FML is vastgelegd dat dit voor appellant niet mogelijk is.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Over de Diabetes Mellitus wordt overwogen, dat de omstandigheid dat de diagnose die in februari 2014 is gesteld niet de conclusie rechtvaardigt dat het Uwv op grond daarvan de beperkingen van appellant per 18 december 2013, de datum in geding, onjuist heeft vastgesteld. Pas als zou worden vastgesteld dat op die datum sprake is geweest van meer beperkingen dan waarvan in de FML werd uitgegaan en dat als gevolg daarvan een wijziging is opgetreden in de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, kan sprake zijn van een situatie als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA. Dit was in dit geval niet aan de orde. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat appellant tijdens de spreekuurcontacten geen melding heeft gemaakt van aan de diabetes gelieerde klachten, zodat met die klachten in de FML per 18 december 2013 geen rekening behoefde te worden gehouden.
Over de medische geschiktheid van de voorgehouden functies wordt overwogen dat wat betreft de mogelijkheid van appellant om veiligheidsschoenen te dragen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 31 augustus 2015 te kennen heeft gegeven dat voor iemand die is aangewezen op orthopedisch schoeisel geen belemmering bestaat om veiligheidsschoenen te dragen, aangezien het geen probleem is om een orthopedische veiligheidsschoen te laten maken. De Raad ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Over de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor appellant in de FML bij aspect 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn) een beperking heeft opgenomen voor hurken wordt overwogen dat dit niet betekent dat appellant op grond hiervan niet in staat kan worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen. Overwogen wordt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader heeft onderbouwd dat bij de voorgehouden functies de noodzaak van knielen/hurken slechts in geringe omvang voorkomt en dat de betreffende activiteit in plaats van hurkend knielend dan wel buigend kan worden verricht. Deze toelichting wordt gevolgd.
Uit overweging 6.2 en 6.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J. R. van Ravenstein