Centrale Raad van Beroep, 15-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3661, 14-4372 AW
Centrale Raad van Beroep, 15-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3661, 14-4372 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2015
- Datum publicatie
- 23 oktober 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:3661
- Zaaknummer
- 14-4372 AW
Inhoudsindicatie
Anders dan appellant stelt, is het moment van vaststelling van de beoordeling niet bepalend voor de ingangsdatum van de bevordering. De Raad ziet verder in de uitvoeringsafspraken geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bevorderingen op aanvraag en ambtshalve bevorderingen. Nu de door appellant vastgestelde ingangsdatum voor de aanvraagdatum ligt, en gesteld noch gebleken is van een eerdere uitvoeringsdatum dan 1 oktober 2012, bestaat geen grond voor een bevordering met ingang van een eerdere datum dan 1 oktober 2012.
Uitspraak
14/4372 AW, 14/5891 AW
Datum uitspraak: 15 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2014, 14/488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M.A.C. Theunissen hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. T.A. van Helvoort een verweerschrift ingediend.
Op 24 september 2014 heeft appellant een nader besluit ingezonden.
Betrokkene heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Namens appellant is
mr. Theunissen verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort.
OVERWEGINGEN
Betrokkene was werkzaam als generalist gebiedsgebonden politie (GGP) in de voormalige [politieregio]. Met ingang van 28 januari 2012 is betrokkene tijdelijk belast met de werkzaamheden van praktijkcoach binnen het [naam team], waarvoor hem een toelage is toegekend.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede de uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
Op 21 december 2012 heeft betrokkene verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, schaal 8. Bij zijn verzoek heeft hij een verslag van 20 december 2012 van de trajectleider gevoegd over het functioneren van betrokkene in zijn tijdelijke werkzaamheden als praktijkcoach.
Naar aanleiding van het verzoek om bevordering is over de periode van 1 december 2008 tot 1 december 2012 een beoordeling vastgesteld en is een ‘Formulier Loopbaanbeleid GGP 7 naar 8’ vastgesteld met een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid van betrokkene voor de functie van senior GGP.
Bij besluit van 25 april 2013 heeft appellant afwijzend op het verzoek om bevordering beslist.
Bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 april 2013 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en betrokkene alsnog met ingang van 1 oktober 2012 bevorderd naar de functie van senior GGP. Appellant heeft uiteindelijk de beoordeling in combinatie met het verslag van trajectleider I als ‘ruim voldoende’ aangemerkt en heeft een positief beeld gekregen van de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Gezien de goede ontwikkelingen die betrokkene in 2012 heeft doorgemaakt in zijn nieuwe rol als praktijkcoach, ziet appellant bovendien geen aanleiding te veronderstellen dat betrokkene de in het bestreden besluit genoemde ontwikkelpunten niet binnen afzienbare tijd kan verbeteren. Die ontwikkelpunten staan een bevordering tot senior GGP daarom niet in de weg. Appellant heeft voor 1 oktober 2012 als ingangsdatum gekozen om het eventuele tijdsverloop door het opmaken en vaststellen van de beoordeling en het ‘Formulier Loopbaanbeleid GGP 7 naar 8’ niet ten nadele van de medewerkers te laten zijn.
Betrokkene heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij met ingang van
1 november 2010 had moeten worden bevorderd, omdat hij toen al aan de voorwaarden voor bevordering voldeed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens strijd met
artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank kan zich niet vinden in de uitleg door appellant van de uitvoeringsafspraken met betrekking tot de ingangsdatum van de bevordering. De rechtbank maakt uit de uitvoeringsafspraken op dat de terugwerkende kracht van de bevordering niet verder terug gaat dan 1 november 2010 en dat, als eerder dan de aanvraagdatum dan wel de uitvoeringsdatum aan alle voorwaarden wordt voldaan, het moment waarop aan die voorwaarden is voldaan bepalend is. In die situatie is niet relevant of sprake is van een bevordering op aanvraag of een ambtshalve bevordering. De datum waarop de beoordeling wordt vastgesteld is evenmin relevant. Van belang is de in die (recente) beoordeling vastgestelde datum waarop betrokkene aan alle voorwaarden zou voldoen.
3. Bij besluit van 24 september 2014 (nadere besluit) heeft appellant, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Aan het nadere besluit ligt ten grondslag dat in de beoordeling geen moment kan worden aangewezen dat betrokkene eerder dan op 1 oktober 2012 aan alle voorwaarden voor bevordering voldeed.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
Appellant heeft, samengevat, het volgende tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is de aanvraagdatum dan wel de uitvoeringsdatum van de werkgever wel relevant voor de terugwerkende kracht van de bevordering. Onder punt 2 van de uitvoeringsafspraken wordt een onderscheid gemaakt tussen het ambtshalve bevorderen en het bevorderen op aanvraag. In politieregio Noord-Holland Noord zijn medewerkers op aanvraag voor bevordering in aanmerking gebracht en kon de aanvraagdatum dus leidend zijn bij de ingangsdatum voor de bevordering. Betrokkene is niet de dupe geworden van het laat uitvoering geven aan het loopbaanbeleid. Hij had ook eerder een beoordeling kunnen vragen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is de datum van beoordeling wel relevant. Pas op het moment dat de beoordeling is vastgesteld, komt vast te staan dat de beoordeling boven de norm is en de verwachte geschiktheid voor senior GGP aanwezig is.
De uitvoeringsafspraken luiden, voor zover hier van belang, als volgt: “2. De aanvraagdatum gedaan door de medewerker, of de datum dat het bevoegd gezag heeft besloten de afspraken uit te gaan voeren is ook de datum voor de Terugwerkende kracht regeling (TWK), maar niet verder terug dan 1 november 2010. De vroegste datum telt.
3. In het verlengde van punt 2 nog het volgende. Over het vraagstuk van terugwerkende kracht zijn al eerder uitspraken gedaan. Het uitgangspunt is namelijk dat een medewerker pas in aanmerking komt voor de bevordering en plaatsing in de functie Senior GGP op het moment dat hij aan alle voorgeschreven criteria voldoet. Het onderhavige loopbaanbeleid geldt al sinds 1 november 2010 en het pas erg laat uitvoering geven aan dit beleid kan de medewerker niet worden tegengeworpen. Als een korps pas in oktober 2012 start met de uitvoering van dit beleid en vaststaat dat een medewerker in november 2011 aan alle voorwaarden om voor bevordering in aanmerking te komen voldeed, dan wordt deze medewerker alsnog per november 2011 bevorderd en geplaatst in de functie Senior GGP. In deze is de aanvraagdatum van de medewerker dan wel de uitvoeringsdatum van de werkgever dus niet relevant voor de terugwerkende kracht. Uiteraard dient de aanvraag van de medewerker wel uiterlijk 31 december 2012 te hebben plaatsgevonden.(…)8. Het beleid is medio 2010 afgesproken en 1 november 2010 van kracht geworden. De laatste datum is bepalend voor de beslissing. Een beoordeling van dat moment (of niet ouder dan twee jaar) is hierin leidend.”
De Raad leidt uit deze uitvoeringsafspraken, in onderlinge samenhang bezien, het volgende af. De ingangsdatum van de bevordering naar de functie van senior GGP is de aanvraagdatum of, in het geval dit eerder is, de datum waarop het bevoegd gezag de afspraken is gaan uitvoeren (uitvoeringsdatum). Indien echter een medewerker al eerder dan de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum materieel aan alle voorwaarden voldeed, is de ingangsdatum van de bevordering de datum waarop aan die voorwaarden werd voldaan, met dien verstande dat de ingangsdatum niet verder terug gaat dan 1 november 2010. Of al op een eerder moment dan de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum sprake was van functioneren boven de norm en verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP zal duidelijk en ondubbelzinnig uit een recente beoordeling - dat is een beoordeling vastgesteld op 1 november 2008 of later - moeten blijken. Is dat het geval, dan dient de ingangsdatum van de bevordering op dit eerdere moment - zij het niet voor 1 november 2010 - te worden gesteld. Dit geldt ook als de beoordeling, inhoudende dat geen sprake is van functioneren boven de norm en/of verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP, in rechte geen stand kan houden en uit andere beschikbare stukken duidelijk en ondubbelzinnig blijkt dat al op dat eerdere moment aan de voorwaarden werd voldaan. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan appellant stelt, het moment van vaststelling van de beoordeling niet bepalend is voor de ingangsdatum van de bevordering. De Raad ziet verder in de uitvoeringsafspraken geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bevorderingen op aanvraag en ambtshalve bevorderingen.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Het nadere besluit
Betrokkene heeft, samengevat, het volgende tegen het nadere besluit aangevoerd. Appellant heeft geen uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak, omdat wordt volgehouden dat de verwachte geschiktheid en de beoordeling boven de norm pas zijn gebleken op het moment dat men uitvoering ging geven aan het beleid. Verder blijkt uit de op 27 januari 2013 vastgestelde beoordeling, die betrekking heeft op de periode van 1 december 2008 tot 1 december 2012, en uit het ‘Advies Chef Beheerseenheid’ van 1 april 2009 over zijn potentiële geschiktheid voor de functie van wijkagent dat hij ruim voor 1 november 2010 al voldeed aan de voorwaarden. Daarom dient hij alsnog met ingang van 1 november 2010, de ingangsdatum van het loopbaanbeleid, tot senior GGP te worden bevorderd.
De stelling dat appellant geen uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak, treft geen doel. Appellant heeft zich immers, met inachtneming van het oordeel van de rechtbank over de uitleg van de uitvoeringsafspraken, en na een beoordeling van de feiten en omstandigheden, op het standpunt gesteld dat betrokkene niet eerder dan op 1 oktober 2012 aan alle voorwaarden voor bevordering voldeed.
De Raad is verder van oordeel dat appellant zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Pas bij het bestreden besluit heeft appellant zich positief uitgelaten over het functioneren van betrokkene boven de norm en over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat, gezien de goede ontwikkeling die betrokkene in 2012 heeft doorgemaakt in zijn nieuwe rol als praktijkcoach, er geen aanleiding is te veronderstellen dat betrokkene de in de beoordeling genoemde ontwikkelpunten niet binnen afzienbare tijd kan verbeteren, en dat die ontwikkelpunten een bevordering tot senior GGP daarom niet in de weg staan. Hieruit kan niet worden afgeleid dat appellant al vóór 1 oktober 2012 de verwachting had dat betrokkene geschikt was voor de functie van senior GGP. Dat de chef van betrokkene in het ‘Advies Chef Beheerseenheid’ van 1 april 2009 heeft gesteld dat betrokkene in potentie geschikt is voor de functie van wijkagent, leidt niet tot een ander oordeel. Dit advies kan niet op één lijn worden gesteld met een beoordeling over de verwachte geschiktheid als bedoeld in het per 1 november 2010 geldende loopbaanbeleid. Hetzelfde geldt voor het verslag van 20 december 2012 van de trajectleider over het functioneren van betrokkene in zijn tijdelijke werkzaamheden als praktijkcoach.
Nu de door appellant vastgestelde ingangsdatum voor de aanvraagdatum ligt, en gesteld noch gebleken is van een eerdere uitvoeringsdatum dan 1 oktober 2012, bestaat geen grond voor een bevordering met ingang van een eerdere datum dan 1 oktober 2012.
Uit 4.6 tot en met 4.8 volgt dat het beroep van betrokkene tegen het nadere besluit niet slaagt. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
5. Tot slot bestaat aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 september 2014 ongegrond;- bepaalt dat van de korpschef een griffierecht van € 493,- wordt geheven;- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.225,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en H.A.A.G. Vermeulen en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke