Home

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3823, 13/6979 WWB

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3823, 13/6979 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 november 2015
Datum publicatie
5 november 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:3823
Zaaknummer
13/6979 WWB

Inhoudsindicatie

Dak- en thuisloze. Aanvraagsituatie. Functie en betekenis zevendagen-formulier en formulier “Opgave verblijfslocaties dak- en thuisloze”. Werkwijze DWI Amsterdam. Door toedoen/ nalatigheid aanvrager onvoldoende duidelijkheid over feitelijke woon- en verblijfsituatie.

Uitspraak

13/6979 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats] van

19 november 2013, 13/3906 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Voor appellant is verschenen mr. De Heer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft zich gemeld op 5 april 2013 voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 23 april 2013 heeft hij een aanvraag ingediend. Daarbij heeft hij aangegeven dakloos te zijn. Appellant heeft over de periode van 5 tot en met 17 april 2013 zogenoemde zevendagenformulieren ingevuld en daarbij vijf verschillende verblijfadressen vermeld. Op het formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze” heeft hij op 23 april 2013 twee verblijfadressen opgegeven.

1.2.

De afdeling controle van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 17 mei 2013. Uit dit rapport blijkt dat twee handhavingsspecialisten van de DWI op 13, 15 en 16 mei 2013 de opgegeven adressen hebben bezocht en dat zij appellant daar niet hebben aangetroffen.

1.3.

Bij besluit van 28 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant verzuimd heeft inzicht te verschaffen in zijn feitelijke verblijfsituatie met als gevolg dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

4.2.

Het onder 1.1 genoemde zevendagenformulier (formulier 1) hanteert de DWI om vast te stellen of een betrokkene behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen en/of Amsterdam de aangewezen centrumgemeente is. Op het formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze” (formulier 2) dient de aanvrager te vermelden waar hij vanaf de datum van aanvraag verblijft of zal verblijven. Iedere wijziging dient te worden doorgegeven. Ter zitting van de Raad is van de zijde van het college benadrukt dat een en ander standaard bij de invulling en ondertekening van formulier 2 met de aanvrager wordt besproken en dat deze werkwijze noodzakelijk is uit een oogpunt van efficiënte controle. Doorgaans vindt binnen twee á drie weken een adres- of locatiebezoek plaats ter verificatie van de opgegeven verblijfplaats(en). Leidend voor de vaststelling waar men verblijft is in beginsel het adres of de locatie waar men de nacht doorbrengt.

4.3.

Appellant heeft op formulier 2 twee adressen als verblijfslocatie vermeld, te weten: [adres 1] (adres 1) en [adres 2] (adres 2), beide te [woonplaats]. Op 13 mei 2015 hebben twee handhavingsspecialisten adres 1 bezocht maar appellant niet aangetroffen. De hoofdbewoonster van adres 1 heeft, desgevraagd, onder meer verklaard “(…) De heer [naam appellant] is hier niet. Hij heeft hier nooit geslapen. Zijn post is hier een tijdje binnen gekomen, lang geleden, maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Ik ken hem wel. Hij is een vage kennis (…)”. Op 15 en 16 mei 2015 hebben de handhavingsmedewerkers adres 2 bezocht. Ook daar werd appellant niet aangetroffen. Op 16 mei 2015 heeft een van de handhavingsspecialisten telefonisch contact gezocht met appellant. Appellant verklaarde daarbij dat hij op dat moment ziek was, dat hij niet in [woonplaats] maar in [H.] verbleef, dat hij het precieze adres niet wist en dat hij daar inmiddels twee nachten had geslapen.

4.4.

Gelet op wat in 4.3 is overwogen, moet worden geconcludeerd dat appellant geen juiste opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats(en) in [woonplaats]. Bovendien heeft hij verzuimd melding te maken van zijn verblijf in [H.], terwijl dit wel van hem te vergen was. Appellant heeft nog betoogd dat de controle van de DWI niet beperkt had mogen blijven tot de twee adressen op formulier 2 en dat ook nog drie andere, op formulier 1 vermelde adressen, hadden moeten worden nagelopen. Dit betoog treft geen doel. Volstaan wordt met verwijzing naar wat in 4.2 is uiteengezet over de functie en betekenis van beide formulieren en de door DWI gevolgde werkwijze. Daarnaast heeft appellant nog gewezen op een op

19 juli 2013 gedateerde brief van [X.], [Y.] (adres 1) en [Z.]. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat daaraan niet die betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien. Nog daargelaten dat onduidelijk is op welke periode de verklaring precies betrekking heeft en dat deze haaks staat op een eerdere verklaring van de hoofdbewoonster van adres 1, is deze enkele verklaring in ieder geval onvoldoende om de ontstane - en door appellant in het leven geroepen - onduidelijkheid over de woon- en verblijfsituatie van appellant weg te nemen.

4.5.

Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant in gebreke is gebleven voldoende duidelijkheid te verschaffen over zijn daadwerkelijke feitelijke woon- en verblijfsituatie. Vanwege het belang van dit gegeven voor een juiste beoordeling van (de omvang van) het recht op bijstand was, als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting door appellant, het recht op bijstand door het college niet vast te stellen.

4.6.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.

(getekend) R.H.M. Roelofs

(getekend) J.L. Meijer