Home

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3838, 14-2625 WWB

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3838, 14-2625 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 november 2015
Datum publicatie
9 november 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:3838
Zaaknummer
14-2625 WWB

Inhoudsindicatie

Geen bijstand met terugwerkende kracht. Brief n.a.v. vakantie-melding is besluit in zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

14/2625 WWB

Datum uitspraak: 3 november 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

3 april 2014, 13/5060 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Namens appellante is mr. Hüsen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontvangt van de Svb een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en ontving tot 14 oktober 2012 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

Bij brief van 5 juli 2012 heeft de Svb appellante bericht dat zij met ingang van 14 oktober 2012 geen recht meer op AIO-aanvulling heeft, omdat zij op 14 juli 2012 naar het buitenland zou vertrekken en had aangegeven dat zij op 13 oktober 2012 zou terugkeren naar Nederland. In die brief is voorts het volgende vermeld: “Dit betekent dat u uw volledige vakantievrijstelling heeft gebruikt. Daarom eindigt uw recht op AIO-aanvulling definitief vanaf 14 oktober 2012”.

1.3.

Op 4 januari 2013 heeft appellante zich opnieuw gemeld om AIO-aanvulling aan te vragen. Bij besluit van 1 februari 2013 heeft de Svb appellante per 4 januari 2013 opnieuw AIO-aanvulling toegekend. Bij besluit van 26 juni 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar, dat zag op de ingangsdatum van de toekenning, ongegrond verklaard. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat geen bijzondere omstandigheden bestaan om de

AIO-aanvulling met terugwerkende kracht vanaf een eerdere datum dan 4 januari 2013 te verlenen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de AIO-aanvulling ten onrechte niet eerder dan met ingang van 4 januari 2013 is toegekend. De brief van 5 juli 2012, vermeld in 1.2, is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat pas achteraf kan worden vastgesteld of iemand te lang in het buitenland heeft verbleven. Het recht op AIO-aanvulling van appellante is dan ook niet per 14 oktober 2012 geëindigd. Appellante heeft tegen de brief van 5 juli 2012 geen bezwaarschrift ingediend. Voor het geval de brief wel als een besluit zou moeten worden aangemerkt, heeft appellante aangevoerd dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij de bezwaartermijn ongebruikt heeft laten verstrijken. De Svb wist bij het sturen van dat besluit dat appellante, die 80 jaar oud en kwetsbaar was, voor langere duur dan de bezwaartermijn in het buitenland zou verblijven. De vakantieregeling van artikel 13 van de WWB betekent een

ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van AOW-gerechtigden met en zonder

AIO-aanvulling.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.

4.2.

Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de WWB, geldt in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt een periode van dertien weken.

4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellante aan de Svb had bericht dat zij van 14 juli 2012 tot en met 13 oktober 2012 in het buitenland zou verblijven. In de brief van 5 juli 2012 heeft de Svb zonder voorbehoud een oordeel gegeven over de gevolgen van artikel 13, vierde lid, van de WWB voor de situatie waarvan appellante aan de Svb mededeling had gedaan. De Svb heeft vermeld dat het recht op AIO-aanvulling definitief eindigt vanaf 14 oktober 2012, omdat zij dan haar volledige vakantievrijstelling heeft gebruikt. Daarbij is aan appellante ook meegedeeld dat zij opnieuw AIO-aanvulling kon krijgen wanneer zij weer uit het buitenland teruggekeerd zou zijn, maar dat ze de AIO-aanvulling dan wel opnieuw moest aanvragen. De mededeling die de Svb op 5 juli 2012 aan appellante deed, was dan ook gericht op rechtsgevolg en daarmee is de brief van 5 juli 2012 een besluit. Dit besluit staat in rechte vast, nu appellante daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Hieruit volgt dat de AIO-aanvulling van appellante per 14 oktober 2012 is geëindigd. Appellante had haar stelling dat sprake is van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van AOW-gerechtigden met en zonder

AIO-aanvulling in het kader van bezwaar tegen het besluit van 5 juli 2012 aan de orde moeten stellen.

4.4.

In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Uit artikel 47a, tweede lid, van de WWB volgt dat deze bepaling ook van toepassing is op het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling door de Svb.

4.5.

Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

4.6.

Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vóór 4 januari 2013 buiten staat was zich te melden om AIO-aanvulling aan te vragen dan wel dat zij een gegronde reden voor de latere melding had. Zo er al belemmeringen waren voor appellante om zich te melden om bijstand aan te vragen, zou appellante bovendien een derde daarvoor hebben kunnen inschakelen. Het betoog dat appellante in de periode voorafgaand aan de melding wegens haar leeftijd of kwetsbaarheid niet in staat was om haar zaken te regelen of een melding te doen, is niet met objectieve gegevens onderbouwd en treft reeds om die reden geen doel.

4.7.

De omstandigheid dat het besluit van 5 juli 2012, naar de Svb ter zitting in hoger beroep heeft erkend, op het moment dat het werd genomen een onjuist besluit was, omdat de door appellante opgegeven periode korter was dan dertien weken, is niet zodanig bijzonder dat de Svb in afwijking van de in 4.5 genoemde vaste rechtspraak tot het verlenen van

AIO-aanvulling met terugwerkende kracht had moeten overgaan. De Svb heeft hierbij kunnen betrekken dat appellante achteraf feitelijk wel langer dan dertien weken in het buitenland heeft verbleven.

4.8.

Gelet op 4.3 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. ter Brugge en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.

(getekend) W.H. Bel

(getekend) R.G. van den Berg

HD