Centrale Raad van Beroep, 30-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920, 15/1962 ZW
Centrale Raad van Beroep, 30-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920, 15/1962 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 december 2015
- Datum publicatie
- 7 januari 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:4920
- Zaaknummer
- 15/1962 ZW
Inhoudsindicatie
Geen recht meer op een uitkering ingevolge de ZW. Appellant is een verzekerde zonder werkgever. Gelet op de ziekmelding van appellant per 18 februari 2013 zijn de met de Wet BeZaVa toegevoegde artikelen 19aa en 19ab van de ZW van toepassing. Met juistheid heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
Uitspraak
15/1962 ZW
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 februari 2015, 14/6311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/3953 ZW plaatsgevonden op
7 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
Appellant, laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur bij [BV] , heeft zich per 18 februari 2013 ziek gemeld met klachten als gevolg van een conflict op het werk. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
24 januari 2014 vastgesteld dat appellant vanaf 18 maart 2014 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de ZW, omdat appellant op 17 februari 2015 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hierbij is van belang geacht dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de anamnese, eigen onderzoek, waarnemingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting en informatie van de behandelend sector, waaronder informatie van PsyQ van
29 januari 2014. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant rekening is gehouden met de beperkingen behorend bij een PTSS en een matige depressieve stoornis. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat appellant geen informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst van 2 januari 2014 correct is vastgesteld. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen van minder dan 35%.
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden aangevoerd als in beroep. Ter onderbouwing van zijn gronden heeft appellant nadere medische gegevens in het geding gebracht.
Het Uwv heeft bepleit de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa) in werking getreden (Stb. 2012, 464). Met deze wet zijn (onder meer) de artikelen 19aa en 19ab in de ZW geïntroduceerd.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in afwijking van artikel 19, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19;
en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In afwijking van het eerste lid van artikel 19aa bepaalt het tweede lid van artikel 19aa dat in geval de verzekerde in staat is tenminste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, nog recht op ziekengeld bestaat gedurende een maand na dat tijdvak van 52 weken.
Op grond van artikel 19ab wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Uit artikel 100 volgt dat artikel 19aa niet van toepassing op de verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 19aa op 1 januari 2013.
Uit de Memorie van Toelichting behorende bij de Wet BeZaVa blijkt dat voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de huidige (uitvoerings)systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. Ook wat betreft de gehanteerde begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande terminologie van de Wet WIA. Daarnaast zijn bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van toepassing.
Appellant is een verzekerde zonder werkgever. Gelet op de ziekmelding van appellant per 18 februari 2013 zijn de met de Wet BeZaVa toegevoegde artikelen 19aa en 19ab van de ZW van toepassing. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. Terecht heeft de rechtbank onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om de beoordeling door de verzekeringsarts bewaar en beroep voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:3233) behoort het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. Voorts wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Tot slot wordt de rechtbank in haar oordeel gevolgd dat er geen regeling is die voorschrijft dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanwezig is tijdens de hoorzitting, danwel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tijdens de bezwaarprocedure altijd een gesprek voert met de betrokkene.
De in hoger beroep overgelegde medische informatie van FARR van 8 maart 2013 en PsyQ van 31 maart 2014 geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat de artsen van het Uwv de belastbaarheid per datum in geding, zijnde 17 februari 2014, onjuist hebben vastgesteld.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant op 18 maart 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I. Mehagnoul